202205884/1/A3
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Veere,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 6 september 2022 in zaken nrs. 21/2297 en 21/3422 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in Veere
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2020 heeft het college aan [wederpartij] medegedeeld dat zijn parkeervergunning voor 2020 geldig blijft tot en met 31 maart 2021.
Bij besluit van 2 februari 2021 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om een maatwerkontheffing voor parkeren door visite afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2021 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 2 februari 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 juli 2021 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 2 december 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2022 heeft de rechtbank de door [wederpartij] tegen de besluiten van 20 mei 2021 en 28 juli 2021 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 augustus 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.T. Trommelen en F. Visser, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Tot 1 januari 2021 kende de gemeente Veere op grond van de Parkeerverordening Kom Veere 2015 (hierna: de Parkeerverordening 2015) een parkeervergunning op kenteken voor eigen voertuigen van bewoners, een parkeervergunning "vrij van kenteken" en papieren kraskaarten. Bewoners van een gebied waarin parkeerregulering gold konden maximaal twee parkeervergunningen aanvragen. Eén van deze vergunningen kon voorheen een vergunning "vrij van kenteken" zijn. [wederpartij] woont in Veere en beschikte in 2020 over een parkeervergunning op kenteken en over een parkeervergunning "vrij van kenteken". De parkeervergunning "vrij van kenteken" gold tot en met 31 december 2020.
1.1. De gemeenteraad heeft op 10 december 2020 de Parkeerverordening gemeente Veere 2021 (hierna: de Parkeerverordening 2021) en het Uitvoeringsbesluit Parkeren Gemeente Veere 2021 (hierna: het Uitvoeringsbesluit 2021) vastgesteld. Op grond van het Uitvoeringsbesluit 2021 kunnen aan bewoners ten hoogste twee parkeervergunningen op kenteken worden verstrekt. Voor hun bezoek kunnen bewoners gebruik maken van de Visite-app, waarin zij de kentekens van de visite registreren. Verblijfsaccommodaties kunnen gebruik maken van de Accommodatie-app, waarin accommodaties de kentekens van overnachtingsgasten registreren.
1.2. Het college heeft bij brief van 2 december 2020 aan bewoners, onder wie ook [wederpartij], medegedeeld dat de bestaande parkeervergunningen voor de kern Veere, die zijn uitgegeven voor het jaar 2020, tot en met 31 maart 2021 geldig blijven.
1.3. [wederpartij] heeft bij brief van 22 januari 2021 een verzoek om maatwerk ingediend. Dit verzoek houdt in dat hij op basis van de Parkeerverordening 2021 een ontheffing of vergunning wenst waarmee hij zijn bezoek 365 dagen per jaar kan laten parkeren, tegen een vergoeding van € 500,00 per jaar. Het college heeft dit verzoek bij besluit van 2 februari 2021 afgewezen. In het besluit staat vermeld dat de Parkeerverordening 2021 geen mogelijkheid biedt om voor [wederpartij] af te wijken van de vastgestelde regels. Volgens het college heeft [wederpartij] in zijn verzoek niet onderbouwd waarom hij door het nieuwe parkeerbeleid meer dan andere bewoners wordt benadeeld. Het college heeft het door [wederpartij] tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. [wederpartij] heeft daarnaast bij brief van 31 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 december 2020, waarbij de geldigheid van de parkeervergunning "vrij van kenteken" is verlengd tot en met 31 maart 2021. Volgens [wederpartij] had er een overgangstermijn van één jaar gegeven moeten worden. Het college heeft het door [wederpartij] hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 28 juli 2021 ongegrond verklaard. In het besluit staat vermeld dat het college door het vaststellen van een overgangsregeling van drie maanden invulling heeft gegeven aan artikel 15, vierde lid, van de Parkeerverordening 2021. Deze overgangsregeling van drie maanden is volgens het college redelijk.
Uitspraak rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen van [wederpartij] niet-ontvankelijk zijn, omdat [wederpartij] geen procesbelang meer heeft. De beroepen die [wederpartij] heeft ingesteld kunnen volgens de rechtbank nergens toe leiden, omdat de parkeervergunning "vrij van kenteken" van [wederpartij] nog altijd geldt.
Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat artikel 15, vierde lid, van de Parkeerverordening 2021 bepaalt dat vergunningen die verleend zijn op grond van de Parkeerverordening 2015 en die op 31 december 2020 nog geldig waren, worden aangemerkt als vergunningen die geacht worden te zijn verleend op grond van deze verordening, tot op het moment dat zij worden ingetrokken of worden vervangen voor een vergunning die op grond van deze verordening is verleend. Op 1 januari 2022 is de Parkeerverordening gemeente Veere 2022 (hierna: de Parkeerverordening 2022) in werking getreden. Daarin is in artikel 15, vierde lid, een vergelijkbare overgangsregeling opgenomen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" niet is vervangen door de Visite-app. De rechtbank heeft daarbij vooropgesteld dat uit de Parkeerverordeningen 2021 en 2022 zelf niet blijkt wanneer sprake is van vervanging. Hoewel inwoners van Veere voor het faciliteren van het parkeren door bezoek gebruik kunnen maken van de Visite-app, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet dat de Visite-app daarmee geldt als de vervanger van de parkeervergunning "vrij van kenteken". De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het Parkeerbeleidsplan 2020 Gemeente Veere (hierna: het Parkeerbeleidsplan) volgt dat de Visite-app wordt beschouwd als digitale kraskaart ter vervanging van de papieren kraskaart. Daarna heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" na de inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2021 is ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verlenging van de geldigheidsduur van de parkeervergunning "vrij van kenteken" tot en met 31 maart 2021 niet als impliciete intrekking per 1 april 2021 worden begrepen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verlenging al op 2 december 2020 en dus vóór de inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2021 en 2022 en de daarin in artikel 15, vierde lid, opgenomen overgangsregeling aan [wederpartij] is medegedeeld. Omdat [wederpartij] onvoldoende procesbelang heeft bij zijn beroepen, heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Hoger beroep
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beroepen van [wederpartij] niet-ontvankelijk zijn. Hiertoe voert het college ten eerste aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" verleend op grond van de Parkeerverordening 2015 niet is vervangen door de Visite-app. Volgens het college moet de Visite-app wel als de vervanger van de parkeervergunning "vrij van kenteken" worden beschouwd. Dat in het Parkeerbeleidsplan staat vermeld dat de Visite-app beschouwd kan worden als digitale kraskaart ter vervanging van de papieren kraskaart, doet hieraan niets af.
Het college voert ten tweede aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" na de inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2021 is ingetrokken. Volgens het college moet de brief van 2 december 2020 waarin de geldigheidsduur van de parkeervergunning "vrij van kenteken" tot en met 31 maart 2021 wordt verlengd, wel als intrekking op 1 april 2021 worden gezien. Het feit dat deze mededeling voor de inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2021 is gedaan, doet hieraan niet af. Verder mocht [wederpartij] er niet op vertrouwen dat de geldigheid van de parkeervergunning "vrij van kenteken" onbepaald was. Parkeervergunningen worden namelijk altijd verleend voor één jaar en moeten elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Op de (fysieke) parkeervergunning die voor 2020 was afgegeven stond ook vermeld dat deze voor één jaar geldig was. De rechtbank is hieraan voorbijgegaan, aldus het college.
3.1. Het college heeft bij brief van 2 december 2020 aan [wederpartij] te kennen gegeven dat de vergunning "vrij van kenteken" tot en met 31 maart 2021 geldig is. De Afdeling stelt vast dat de Parkeerverordening 2021 nog niet gold op 2 december 2020, waardoor de Parkeerverordening 2015 op het besluit van 2 december 2020 van toepassing is en niet de Parkeerverordening 2020. De overgangsbepaling van artikel 15, vierde lid, van de Parkeerverordening 2021 was daarom ook niet van toepassing. De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. De Afdeling is van oordeel dat de brief van 2 december 2020 een tijdelijke verlenging van de vergunning inhield en wel tot en met 31 maart 2021. De vergunning "vrij van kenteken" van [wederpartij] is dus na 31 maart 2021 niet meer van kracht, omdat de geldigheidsduur is verstreken.
3.2. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] als gevolg van artikel 15, vierde lid, van de Parkeerverordening 2021 en 2022 nog altijd beschikt over een parkeervergunning "vrij van kenteken" en dat hij om die reden onvoldoende procesbelang heeft bij zijn beroepen. De rechtbank heeft de beroepen van [wederpartij] dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Alleen al daarom slaagt het hoger beroep van het college. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:116 van de Awb de zaak zonder terugwijzing naar de rechtbank af te doen, aangezien de zaak naar haar oordeel geen verdere behandeling van de rechtbank behoeft. Hieronder gaat de Afdeling in op de door [wederpartij] in beroep aangevoerde gronden.
Beroepsgronden
4. [wederpartij] betoogt dat de besluiten van 2 december 2020 en 2 februari 2021 onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Ook betoogt hij dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
Hiertoe voert [wederpartij] ten eerste aan dat het college geen overgangsregeling heeft vastgesteld, terwijl in artikel 7.5.1 van het Parkeerbeleidsplan staat dat het college dit wel zou doen voor bestaande houders van de parkeervergunning "vrij van kenteken".
[wederpartij] voert ten tweede aan dat het college in het besluit van 2 februari 2021 ten onrechte stelt dat de oude wijze van de parkeervergunning "vrij van kenteken" was bedoeld voor verblijfsaccommodaties, om hun gasten te kunnen laten parkeren. Dit is onjuist, omdat deze vergunning door elke inwoner van Veere aangevraagd kon worden tegen betaling van € 150,00 voor het jaar 2020.
[wederpartij] voert ten derde over het besluit van 2 februari 2021 aan dat het college bij zijn verzoek om maatwerk niet alle belangen tegen elkaar heeft afgewogen.
4.1. De Afdeling is van oordeel dat de besluiten van 2 december 2020 en 2 februari 2021 niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Ook heeft het college het vertrouwensbeginsel naar het oordeel van de Afdeling niet geschonden.
Hiervoor acht de Afdeling van belang dat het college, anders dan [wederpartij] stelt, wel een overgangsregeling heeft vastgesteld. Het college heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat de tijdelijke verlenging van de parkeervergunning "vrij van kenteken" tot en met 31 maart 2021 de te treffen overgangsregeling is. Het college heeft ervoor gekozen om de voor 2020 verleende parkeervergunning "vrij van kenteken" met drie maanden te verlengen zodat mensen konden wennen aan de nieuwe vergunningen. De Afdeling is van oordeel dat deze tijdelijke verlenging inderdaad kan worden gezien als een overgangsregeling en volgt [wederpartij] niet in zijn standpunt dat het college door de overgangsregeling zo vorm te geven onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat in het besluit van 2 februari 2021 staat dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" was bedoeld voor verblijfsaccommodaties om hun overnachtingsgasten te kunnen laten parkeren is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldig besluit. Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting uitgelegd dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" inderdaad was bedoeld voor eigenaren van verblijfsaccommodaties ten behoeve van hun overnachtingsgasten, maar dat de inwoners van de kern Veere die geen verblijfsaccommodatie hebben in de praktijk ook van deze vergunningen gebruik maakten om hun bezoekers te laten parkeren. Dat in het besluit van 2 februari 2021 staat dat de parkeervergunning "vrij van kenteken" was bedoeld voor verblijfsaccommodaties is dus, anders dan [wederpartij] heeft aangevoerd, niet onjuist.
Over het betoog van [wederpartij] dat het college in het besluit van 2 februari 2021 bij zijn verzoek om maatwerk niet alle belangen tegen elkaar heeft afgewogen, oordeelt de Afdeling dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat geen aanleiding bestond voor het bieden van maatwerk. Het college stelt terecht dat [wederpartij] niet heeft onderbouwd waarom hij meer dan andere inwoners wordt benadeeld door de nieuwe Parkeerverordening. Het betoog slaagt niet.
5. [wederpartij] betoogt dat de Parkeerverordening 2021 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat een inwoner van Veere wiens kind ook in Veere woont meer parkeervergunningen kan krijgen dan een inwoner wiens kind niet in Veere woont. De Afdeling ziet in wat [wederpartij] heeft aangevoerd onvoldoende grond voor het oordeel dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep van het college is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] ongegrond verklaren.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 september 2022 in zaken nrs. 21/2297 en 21/3422;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
735-1031