202304569/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2023 in zaak nr. 22/6287 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft het college een verzoek van [appellant] om verstrekking van stukken op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft de stukken die [appellant] heeft opgevraagd en die het niet aan [appellant] wenst te verstrekken aan de Afdeling toegezonden. Op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb is van rechtswege toestemming verleend om mede op grondslag van de vertrouwelijke stukken uitspraak te doen.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] is verdacht geweest van bijstandsfraude. Hij heeft het college gevraagd om alle informatie over degene die de melding van bijstandsfraude heeft gedaan. Het college heeft geweigerd deze informatie aan [appellant] te verstrekken. Volgens het college is de informatie direct te herleiden tot de melder. Het belang van verstrekking van de gewenste gegevens weegt niet zwaarder dan de privacy van de melder. Daarbij moeten burgers in volledige vrijheid en vertrouwelijkheid kunnen communiceren met de overheid en worden brieven van burgers vertrouwelijk behandeld. Openbaarmaking van de melding kan voor burgers een drempel opwerpen om zich in de toekomst tot de overheid te wenden en een melding te doen. Hierdoor zou niet alleen de desbetreffende burger benadeeld worden, maar zou ook de gemeente in haar functioneren geschaad worden omdat signalen uit de samenleving haar niet meer bereiken, aldus het college.
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college verstrekking van de verzochte informatie kunnen weigeren. Het belang dat burgers in vrijheid en vertrouwelijkheid moeten kunnen communiceren met de overheid en het belang dat signalen uit de samenleving de overheid bereiken, heeft het college zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] bij verstrekking van de door hem gewenste informatie. Dat de melding geanonimiseerd zou kunnen worden, zoals [appellant] stelt, doet daar niet aan af. Het college schat weliswaar in dat de informatie niet herleidbaar is tot de melder, maar het sluit niet uit dat dit in de praktijk toch anders blijkt te zijn. Verder is volgens de rechtbank van belang dat de inhoudelijke juistheid van de melding geen rol speelt bij de beoordeling die in dit kader moet worden gemaakt. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat de juistheid van de melding onderwerp is van het onderzoek dat de gemeente doet en dat [appellant] in dat kader de gelegenheid heeft de beweringen van de melder inhoudelijk te weerspreken. Als het onderzoek tot (rechts)gevolgen voor [appellant] leidt, kan hij die in een andere procedure aanvechten, aldus de rechtbank.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 opgenomen overwegingen, die hierboven zijn weergegeven, waarop dat oordeel is gebaseerd. Hieraan voegt de Afdeling, na bestudering van de geheime stukken, toe dat ook zij niet uitsluit dat de informatie ook na anonimisering tot de melder te herleiden is.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024