202405647/2/A3.
Datum uitspraak: 19 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (hierna: het NIPV),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2024 in zaak nr. 23/543 in het geding tussen:
[appellant],
en
het NIPV.
Openbare zitting gehouden op 19 september 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter
griffier: mr. T.E. Larsson-van Reijsen
Verschenen:
Het NIPV, vertegenwoordigd door mr. C.A.A. Franken, bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda.
Het verzoek richt zich tegen de uitspraak van 26 juli 2024 van de rechtbank Oost-Brabant. Het NIPV heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat op het hoger beroep is beslist.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid uiterlijk binnen twaalf weken na deze uitspraak gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2024 in zaak nr. 23/543 door een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat inzage in en feitelijke openbaarmaking van de documenten achterwege blijven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
III. wijst het verzoek voor het overige af.
Gronden:
Het NIPV heeft aangevoerd dat het alsnog openbaar maken van de gevraagde informatie tot onomkeerbare gevolgen leidt die de hogerberoepsprocedure zinledig maakt. Het NIPV wijst er verder op dat [appellant] desgevraagd niet heeft willen aangeven welk onderwerp voor haar van belang is en waarom zij over de betreffende verslagen in de genoemde periode wil beschikken.
Gelet op artikel 6:16 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, heeft de wetgever ervoor gekozen om geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van hoger beroep. Het uitgangspunt is dus dat het NIPV, ook al heeft het hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Het is ook in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat het NIPV een nieuw besluit neemt, omdat een nieuw besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, in het kader van het hoger beroep kan worden beoordeeld. Als de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft, komt aan het nieuwe besluit de grondslag te ontvallen en zal die worden vernietigd.
De motivering van het verzoek om een voorlopige voorziening geeft geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het NIPV moet dus ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit nemen. Het NIPV heeft nog niet voldaan aan de door de rechtbank gestelde opdracht om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Anders dan het NIPV stelt, valt dit niet te wijten aan [appellant]. De voorzieningenrechter acht de stelling van [appellant], dat zij de documenten niet kent en niet weet welke onderwerpen op de agenda hebben gestaan, aannemelijk. Onder deze omstandigheden kan, anders dan het NIPV heeft gesteld, niet van haar worden verlangd dat zij haar verzoek nader preciseert. Daarbij lag het, gelet op artikel 4.1, vijfde lid, van de Wet open overheid (hierna: de Woo), op de weg van het NIPV om binnen twee weken na ontvangst van het verzoek aan [appellant] te vragen om het verzoek te preciseren. Dat is niet gebeurd. Voor zover het NIPV stelt dat
[appellant] niet kan aangeven waarom zij over de gevraagde informatie wil beschikken, overweegt de voorzieningenrechter dat [appellant] op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Woo geen belang bij haar verzoek hoeft te stellen. De voorzieningenrechter ziet onder deze omstandigheden aanleiding het NIPV ertoe te bewegen om alsnog aan de opdracht van de rechtbank te voldoen. Het NIPV heeft onweersproken toegelicht dat meer tijd nodig is in verband met de procedure waarbij de bewindslieden om een zienswijze moet worden gevraagd. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om een termijn te stellen van 12 weken na vandaag.
Indien het NIPV met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank opnieuw gaat beslissen, kan dat leiden tot openbaarmaking van gegevens waarvan het NIPV met het hoger beroep beoogt te bereiken dat deze niet openbaar worden. Daartegenover staat het belang van [appellant] bij openbaarmaking. Dit belang weegt in zijn algemeenheid op zichzelf zwaar. [appellant] is echter niet ter zitting verschenen, en heeft dus niet toegelicht waarom in dit geval met feitelijke openbaarmaking niet kan worden gewacht totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Daarom weegt het belang van het NIPV bij het voorkomen van mogelijk onomkeerbare gevolgen zwaarder.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
978