ECLI:NL:RVS:2024:3779
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod en vertrekbevel van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 17 december 2022 is genomen. De staatssecretaris heeft de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en heeft een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 12 juni 2023 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft op 23 september 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Raad van State neemt de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, waardoor verdere motivering niet noodzakelijk is.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 september 2024.