ECLI:NL:RVS:2024:3769

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
202402038/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor zendmast in Kerkwerve

Op 19 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning die op 10 november 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland aan Vodafone Libertel B.V. is verleend voor de bouw van een zendmast aan de Verseputseweg in Kerkwerve. De vergunning is verleend voor de activiteit bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan, omdat de zendmast niet ten dienste is van de bestemming 'Sport' en de maximale bouwhoogte wordt overschreden. De zendmast is inmiddels gebouwd en zal naar verwachting medio november 2024 in gebruik worden genomen. De verzoekster, die op ongeveer 500 meter van de zendmast woont, is het niet eens met de locatie en vreest voor gezondheidsrisico's door elektromagnetische straling, aangezien zij lijdt aan elektrohypersensitiviteit (EHS).

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van de verzoekster ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de omgevingsvergunning wordt geschorst totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 22 augustus 2024, waarbij zowel de verzoekster als vertegenwoordigers van het college en Vodafone aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de effecten voor de volksgezondheid van de zendmast voldoende zijn beoordeeld en dat de vergunning rechtmatig is verleend. De verzoekster heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere oordelen van de rechtbank zouden ondermijnen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De kosten van de procedure worden niet vergoed door het college.

Uitspraak

202402038/2/R1.
Datum uitspraak: 19 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend in Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 9 februari 2024 in zaak nr. 23/3039 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2022 heeft het college een omgevingsvergunning aan Vodafone Libertel B.V. (hierna: Vodafone) verleend, voor de realisatie van een zendmast aan de Verseputseweg, bij het sportveld te Kerkwerve.
Bij besluit op bezwaar van 18 april 2023 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2024 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Het college en Vodafone hebben schriftelijk uiteenzettingen gegeven.
Vodafone en [verzoekster] hebben nadere stukken ingediend.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 augustus 2024, waar [verzoekster], vergezeld door [gemachtigde], is verschenen, en het college, vertegenwoordigd door V. Folmer, een gedeelte van de zitting door middel van een videoverbinding heeft deelgenomen. Voorts is ter zitting Vodafone, vertegenwoordigd door mr. M. Karluk-Pellikaan, door middel van een videoverbinding gehoord.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
3.       Het college heeft bij besluit van 10 november 2022 aan Vodafone een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een zendmast voor telecommunicatie naast de parkeerplaats van het sportveld aan de Verseputseweg in Kerkwerve. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan, met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onderdelen a en c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 5, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan omdat niet ten dienste wordt gebouwd van de bestemming "Sport" en omdat de in het bestemmingsplan neergelegde maximale bouwhoogte wordt overschreden. De zendmast is inmiddels gebouwd. Vodafone heeft aangegeven dat de zendmast naar verwachting medio november 2024 in gebruik zal worden genomen.
[verzoekster] woont aan de [locatie] in Kerkwerve, op een afstand van ongeveer 500 m tot de locatie van de zendmast. [verzoekster] is het niet eens met de locatie van de zendmast. Zij heeft aangegeven te lijden aan elektrohypersensitiviteit (hierna: EHS) en vreest voor gevolgen voor haar gezondheid door het gebruik van de zendmast.
Bij het besluit van 18 april 2023 heeft het college onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar van [verzoekster] ongegrond verklaard. Het college heeft gemotiveerd dat de zendmast volgens hem geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid omdat wordt voldaan aan de door de rijksoverheid gehanteerde blootstellingslimieten. De rechtbank heeft het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de omgevingsvergunning wordt geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Beroepsgronden die niet worden besproken
4.       [verzoekster] voert aan dat de omgevingsvergunning mogelijk is verleend in strijd met de Wet milieubeheer en met het beleid van het college. Zij heeft dit niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgronden niet voor. De voorzieningenrechter zal deze beroepsgronden dus niet inhoudelijk bespreken.
De locatie van de zendmast
5.       [verzoekster] voert aan dat het in beroep niet duidelijk is geworden of de locatie van de zendmast een nieuwe locatie voor een zendmast is, of dat het college eerder een omgevingsvergunning heeft verleend voor een zendmast op deze locatie. Volgens [verzoekster] kan de voorzieningenrechter haar hoger beroep niet goed beoordelen zonder die informatie.
5.1.    Aan de hand van het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank stelt de voorzieningenrechter het volgende vast. Op die zitting heeft tussen partijen een discussie plaatsgevonden over de vraag of voor de locatie van de zendmast op een eerder moment al een omgevingsvergunning is verleend aan KPN voor de realisatie van een gelijksoortige zendmast. Dit had namelijk kunnen betekenen dat Vodafone de omgevingsvergunning van KPN had overgenomen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat dit niet het geval is omdat de aan KPN verstrekte omgevingsvergunning op een andere locatie ziet.
De voorzieningenrechter acht zich over dit punt voldoende geïnformeerd om het verzoek van [verzoekster] te kunnen beoordelen.
Volksgezondheid
6.       [verzoekster] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de effecten voor de volksgezondheid van het gebruik van de zendmast in het besluit op bezwaar onvoldoende gewicht hebben gekregen. Zij voert aan dat het college niet bij voorbaat heeft kunnen vaststellen dat de stralingslimiet wordt overschreden, terwijl dit volgens haar wel had gemoeten. Ook heeft het college te weinig rekening gehouden met haar persoonlijke gevoeligheid voor elektromagnetische straling, zo voert zij aan.
Verder voert [verzoekster] aan dat de door de overheid gehanteerde norm die is opgesteld door International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (hierna: de ICNIRP), te hoog is. De rechtbank heeft in dit kader volgens [verzoekster] ten onrechte overwogen dat het feit dat andere landen een lagere norm hanteren, niet betekent dat de ICNIRP-norm te hoog is. Ook stelt zij zich op het standpunt dat het college handelt in strijd met artikel 4, eerste lid, onder c, van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Tot slot heeft zij gewezen op het voorzorgbeginsel en stelt zij dat de controles die door de Rijksinspectiedienst Digitale Infrastructuur worden uitgevoerd tekortschieten.
6.1.    De gronden die [verzoekster] over het aspect volksgezondheid in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [verzoekster] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 tot en met 14 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De voorzieningenrechter voegt daaraan nog toe dat Vodafone op de zitting heeft aangegeven dat de veldsterkte over het algemeen onder 1 -3 V/m (volt per meter) blijft na het in gebruik nemen van een nieuwe zendmast. Dat is ruim onder de waarde uit de ICNIRP-norm. Zij verwacht dat dit niet anders zal zijn bij de woning van [verzoekster]. [verzoekster] heeft niet betwist dat de te verwachten veldsterkte ruim onder de waarde uit de ICNIRP-norm blijft. De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om een oordeel te geven over de vraag of de ICNIRP-norm in het algemeen aanvaardbaar is. Of de rechtbank al dan niet terecht - in algemene zin - heeft opgemerkt dat de omstandigheid dat andere landen een lagere norm dan de ICNIRP-norm hanteren niet automatisch betekent dat de ICNIRP-norm onjuist is, is daarom niet van belang.
Voor zover [verzoekster] heeft verwezen naar een mogelijk gebrek in de handhaving van de ICNIRP-norm, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. De aangegeven persoonlijke gevoeligheid van [verzoekster] en het voorzorgsbeginsel houden verder niet in dat ieder potentieel gezondheidsrisico onaanvaardbaar is (zie ter vergelijking de uitspraken van de Afdeling van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3988 en ECLI:NL:RVS:2022:3936). Het college moet ten aanzien van alle bij het besluit betrokken belangen een afweging maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college die belangenafweging mogen maken zoals dat is gedaan in het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter acht het onder de gegeven omstandigheden namelijk niet aannemelijk dat het te verwachten effect op de volksgezondheid als gevolg van het gebruik van de zendmast zodanig is dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor een ander oordeel.
Conclusie en proceskosten
7.       Het verzoek moet worden afgewezen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024
703-1082