ECLI:NL:RVS:2024:3761
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
Op 19 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 16 februari 2022 werd genomen. De vreemdeling had verzocht om een verblijfsvergunning, maar zijn aanvraag werd afgewezen, en hij kreeg te horen dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten, vergezeld van een inreisverbod.
De rechtbank had op 2 mei 2022 de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit moest komen, waarbij de staatssecretaris de uitspraak van de rechtbank in acht moest nemen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep werd door de minister aangevoerd dat hij geen actief onderzoek hoeft te doen naar het land van terugkeer als de vreemdeling zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank had echter geoordeeld dat het terugkeerbesluit geen land van terugkeer vermeldde, wat volgens de rechtbank niet correct was.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister ten onrechte geen land van terugkeer had opgenomen in het terugkeerbesluit. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de verplichting van de minister om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.