ECLI:NL:RVS:2024:3747

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
202303731/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van bestemmingsplan en dwangsom opgelegd aan eigenaar onderwijsinstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], de eigenaar van het perceel Scherpenzeelseweg 90 in Leersum, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug. Bij besluit van 16 juni 2022 heeft het college [appellante] gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beëindigen en beëindigd te houden. De overtreding betreft het gebruik van het perceel door Stichting Novi Mundi voor onderwijsdoeleinden, wat volgens het college in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft een dwangsom opgelegd van € 10.000,00 per week, met een maximum van € 20.000,00, indien de overtreding niet binnen de gestelde termijn wordt beëindigd.

Na een besluit op bezwaar van 28 september 2022, waarin het college het eerdere besluit in stand heeft gelaten, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2023 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. [appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 augustus 2024 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het perceel door Novi Mundi in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de hoofdactiviteit van de instelling onderwijs is en niet recreatief sportbeoefening, zoals [appellante] betoogde.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college handhavend mocht optreden en dat de opgelegde last onder dwangsom in stand blijft. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 18 september 2024.

Uitspraak

202303731/1/R4.
Datum uitspraak: 18 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 12 april 2023 in zaak nr. 22/4985 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 16 juni 2022, heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen en beëindigd te houden. Deze overtreding bestaat uit het in strijd met het bestemmingsplan en zonder omgevingsvergunning laten gebruiken van het perceel Scherpenzeelseweg 90 in Leersum (hierna: het perceel) door Stichting Novi Mundi voor een onderwijsfunctie.
Bij besluit van 28 september 2022 heeft het college, naar aanleiding van het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, het besluit, verzonden op
16 juni 2022, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 12 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2024, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door V. Scholten en K. van der Veen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit, verzonden op 16 juni 2022, heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.       [appellante] is eigenaar van het perceel. Het gebouw op dit perceel en het terrein verhuurt zij onder andere aan de school Novi Mundi. Het college stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het perceel voor onderwijsdoeleinden in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en heeft daarom bij besluit van 16 juni 2022 aan [appellante] gelast om dit gebruik te beëindigen en beëindigd te houden. Als de overtreding niet binnen de gestelde termijn wordt beëindigd, is zij een dwangsom verschuldigd van € 10.000,00 per week met een maximum van € 20.000,00. Dit besluit is bij het besluit op bezwaar in stand gelaten en de rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.       Op het perceel is het bestemmingsplan "Buitengebied Leersum 2005, Herziening 2009" van toepassing. Het perceel heeft de bestemming "Maatschappelijke en nutsvoorzieningen", met als nadere bestemming "recreatiesportcentrum".
4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de activiteiten van Novi Mundi in strijd zijn met het bestemmingsplan. Zij wijst erop dat in het bestemmingsplan niet staat uitgelegd wat er onder ‘recreatiesportcentrum’ moet worden verstaan. Onder verwijzing naar een brief van het college, verzonden op 31 januari 2018, voert zij aan dat voldaan wordt aan het bestemmingsplan, omdat Novi Mundi een maatschappelijke instelling is waar op recreatieve wijze sport beoefend wordt.
4.1.    Hoewel [appellante] terecht opmerkt dat in de planregels niet is uitgelegd wat wordt verstaan onder een ‘recreatiesportcentrum’, is duidelijk dat een onderwijsinstelling hier niet onder valt. De brief van het college, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt bij de activiteiten van Novi Mundi de nadruk op onderwijs en niet op het recreatief beoefenen van sport. Novi Mundi is een erkende onderwijsinstelling waar leerlingen basis- en voortgezet onderwijs volgen. Dat Novi Mundi in het kader van onderwijs meer sportactiviteiten aanbiedt dan gebruikelijk is bij een reguliere school, maakt niet dat de hoofdactiviteit van Novi Mundi daardoor niet het geven van onderwijs is. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het gebruik van het perceel door Novi Mundi in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het bestemmingsplan had moeten worden geüpdatet. Deze vraag kan echter niet in deze procedure aan de orde komen. Als [appellante] wenst dat het bestemmingsplan wordt aangepast, kan zij daartoe een verzoek indienen. Dit betoog slaagt niet.
6.       Voor zover [appellante] in haar hoger beroepschrift verwijst naar eerdere procedures, overweegt de Afdeling dat deze buiten de omvang van het geding vallen. In deze uitspraak kan de Afdeling alleen ingaan op gronden die zich richten tegen de rechtbankuitspraak van 12 april 2023, die gaat over het besluit op bezwaar van 28 september 2022.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college handhavend mocht optreden tegen [appellante] en dat de opgelegde last onder dwangsom dus in stand blijft.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huijts
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024
811