202306572/1/V1.
Datum uitspraak: 17 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 september 2023 in zaak nr. NL23.19825 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 29 september 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Kalu-Mollema, advocaat in Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling afgewezen.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 18 december 2022. Dat heeft de minister bij besluit van 9 april 2024 wel gedaan. Met het door de minister nemen van dit besluit heeft de vreemdeling het doel van deze procedure bereikt. Hij heeft geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De minister heeft na meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. 3. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van het besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 9 april 2024
4. Het besluit van 9 april 2024 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De minister heeft in dat besluit de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen.
5. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 9 april 2024, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 9 april 2024, V-[nummer], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem;
III. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Gazai
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2024
966