ECLI:NL:RVS:2024:372

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
202201310/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bestemmingsplan en omgevingsvergunning gemeente Soest met betrekking tot schaduwhinder en zorgvuldigheid van besluitvorming

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 januari 2024 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen besluiten van de raad van de gemeente Soest en het college van burgemeester en wethouders van Soest. De zaak betreft de vaststelling van het bestemmingsplan voor de locatie '[locatie], Soesterberg' en de daarbij verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 16 appartementen. De Afdeling had eerder, in een tussenuitspraak van 19 juli 2023, de raad opgedragen om binnen 16 weken de gebreken in het besluit van 21 december 2021 te herstellen. De raad heeft hierop gereageerd met een herstelbesluit op 26 oktober 2023, maar de Afdeling oordeelt dat dit besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De Afdeling concludeert dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1]. Hierdoor is het beroep van [appellant sub 1] gegrond en wordt het besluit van 21 december 2021 vernietigd. De beroepen van [appellant sub 2] zijn ongegrond verklaard. De Afdeling heeft ook de proceskosten van [appellant sub 1] toegewezen, inclusief deskundigenkosten.

Uitspraak

202201310/2/R4.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Soesterberg, gemeente Soest (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
1.       de raad van de gemeente Soest,
2.       het college van burgemeester en wethouders van Soest,
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2773 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg" te herstellen.
Bij besluit van 26 oktober 2023 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 19 januari 2022 - gewijzigd bij besluiten van 9 november 2022 en 7 november 2023 - heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 16 appartementen op het perceel aan de [locatie] te Soesterberg.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
[appellant sub 1] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht.
[partij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 19 augustus 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.       Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraak
3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak, onder 11.2 en 12, overwogen dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan het document "Bezonningsstudie [locatie]" van 3 maart 2020, is opgesteld, dat is aangevuld op 14 oktober 2020. Hieruit blijkt dat is onderzocht in hoeverre schaduwhinder zal ontstaan door het bouwplan. Daarbij is niet uitgegaan van de maximale planologische bouwmogelijkheden op het perceel. Door de bezonningsstudie van 14 oktober 2020 aan het besluit van 21 december 2021 ten grondslag te leggen, is dat besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Op 23 februari 2023 heeft [partij] een aanvullende bezonningsstudie laten verrichten. In de tussenuitspraak, onder 14.1.4 en 15, heeft de Afdeling overwogen dat in deze bezonningsstudie de bezonning van de voor- en achter(zij)gevel van de woning van [appellant sub 1] bij elkaar is opgeteld. De raad heeft echter niet onderbouwd dat dit een algemeen aanvaarde wijze van toepassing van de lichte TNO-norm is. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad ook met de aanvullende bezonningsstudie zijn besluit van 21 december 2021 niet zorgvuldig heeft voorbereid. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2021 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in stand te laten.
Uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting heeft de Afdeling beoordeeld of de raad voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1]. In de tussenuitspraak, onder 16.1, heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet concreet heeft gemotiveerd waarom de omstandigheid dat voor de woning van [appellant sub 1] niet aan de lichte TNO-norm wordt voldaan toch aanvaardbaar is. De Afdeling heeft begrip voor het door de raad gestelde maatschappelijke belang van woningbouw, maar dit maakt het voorgaande niet anders. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1].
4.       Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 21 december 2021 gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Opdrachten in de tussenuitspraak
5.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de gebreken in het besluit van 21 december 2021 te herstellen. De raad dient hiertoe:
- een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de voorziene bebouwing voor de bezonning van de woning van [appellant sub 1];
- toereikend te motiveren dat het bestemmingsplan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1], of een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
Herstelbesluit
6.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad met het herstelbesluit het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg" opnieuw en gewijzigd vastgesteld door onder meer de bouwhoogtes en de footprint van het gebouw te wijzigen. De raad heeft daarnaast het door HBA B.V. opgestelde document "Bezonningsstudie" van 14 augustus 2023 als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.
Het beroep van rechtswege
7.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
8.       Het herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding.
9.       [appellant sub 2] heeft geen zienswijze naar voren gebracht. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 2] geen bezwaren heeft tegen het herstelbesluit. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] tegen dat besluit is daarom ongegrond.
10.     Het beroep van [appellant sub 1] is van rechtswege gericht tegen het herstelbesluit. Wat hij als zienswijze naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen dat besluit.
11.     De Afdeling zal hierna aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak.
Bezonning
12.     [appellant sub 1] betoogt dat met het gewijzigde bestemmingsplan weliswaar wordt voldaan aan de zogeheten lichte TNO-norm, maar dat vaststaat dat er alsnog sprake is van een zeer forse zonafname. Dat is voor hem onacceptabel. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad hieraan een onjuist gewicht toegekend.
12.1.  De Afdeling overweegt dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dit neemt niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
12.2.  Als bijlage 9 bij de plantoelichting is het door HBA B.V. opgestelde document "Bezonningsstudie" van 14 augustus 2023 gevoegd. Bij dit onderzoek is de zogeheten lichte TNO-norm toegepast. Aan die TNO-norm wordt voldaan als er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. In het bezonningsonderzoek zijn de data 19 februari en 21 oktober als meetmomenten gehanteerd.
Uit deze bezonningsstudie volgt dat voor [appellant sub 1] aan de lichte TNO-norm wordt voldaan.
Hoewel de Afdeling het voorstelbaar acht dat het woongenot van [appellant sub 1] afneemt door de verandering van de bezonning van zijn woning, mocht de raad zich naar het oordeel van de Afdeling - gelet op de uitkomsten van de bezonningsstudie - op het standpunt stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1].
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden over het bestemmingsplan
13.     [appellant sub 1] wijst erop dat zijn overige beroepsgronden over verkeer, parkeren, bouwhoogtes, uitzicht, privacy en geluid die hij heeft aangevoerd tegen het oorspronkelijke bestemmingsplan, ook betrekking hebben op het nieuwe bestemmingsplan. Hij verzoekt om herhaling en inlassing van deze beroepsgronden. Volgens hem voldoet het plan nog steeds niet aan een goede ruimtelijke ordening.
Onder 5, 7, 8, 9 en 10 van de tussenuitspraak is al ingegaan op de beroepsgronden van [appellant sub 1] over verkeer, parkeren, bouwhoogtes, uitzicht, privacy en geluid. Gelet op de omstandigheid dat ten opzichte van het oorspronkelijke plan met het gewijzigde bestemmingsplan sprake is van een verbetering van de situatie voor [appellant sub 1], ziet de Afdeling geen aanleiding om tot andere oordelen te komen dan de in de tussenuitspraak gegeven oordelen.
Conclusie bestemmingsplan
14.     Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 december 2021 is ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 21 december 2021 is, gelet op de tussenuitspraak, gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit zijn ongegrond.
Omgevingsvergunning
15.     Onder 18 van de tussenuitspraak is vermeld dat nog moet worden geoordeeld over de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de omgevingsvergunning.
16.     De besluiten van de raad tot (gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg" zijn gecoördineerd voorbereid met de besluiten van het college van 19 januari 2022, 9 november 2022 en 7 november 2023 tot verlening en wijziging van de omgevingsvergunning. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben geen afzonderlijke beroepsgronden tegen deze besluiten aangevoerd.
Omdat het besluit van de raad van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg" naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] moet worden vernietigd, en dat bestemmingsplan het toetsingskader vormde voor de omgevingsvergunning van 19 januari 2022 en 9 november 2022, zijn de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tegen de besluiten van het college van 19 januari 2022 en 9 november 2022 gegrond en moeten die besluiten worden vernietigd (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:48, onder 19).
Gelet op wat onder 14 is overwogen over het herstelbesluit, zijn de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tegen het besluit van het college van 7 november 2023 ongegrond.
17.     Het besluit van 7 november 2023 tot wijziging van de omgevingsvergunning is geen zelfstandige beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning, maar kan alleen in samenhang met de besluiten van 19 januari 2022 en 9 november 2022 gelding hebben. Omdat met de door het besluit van 7 november 2023 in de omgevingsvergunning aangebrachte wijzigingen alsnog een rechtmatige omgevingsvergunning tot stand is gekomen, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten van het college van 19 januari 2022 en 9 november 2022 tot verlening en wijziging van de omgevingsvergunning in stand blijven.
Proceskosten
18.     De raad en het college hoeven de proceskosten van [appellant sub 2] niet te vergoeden. De raad en het college moeten de proceskosten van [appellant sub 1] wel vergoeden. Daartoe behoren ook de deskundigenkosten die samenhangen met de door iTX bouwconsult opgestelde bezonningsonderzoeken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Soest van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg", ongegrond;
II.       verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Soest van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg", gegrond;
III.      vernietigt het onder II. genoemde besluit;
IV.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Soest van 26 oktober 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie], Soesterberg", ongegrond;
V.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover gericht tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 19 januari 2022 en 9 november 2022, gegrond;
VI.      vernietigt de onder V. genoemde besluiten;
VII.     bepaalt dat de rechtsgevolgen van de onder V. genoemde besluiten geheel in stand blijven;
VIII.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 7 november 2023, ongegrond;
IX.      veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest tezamen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.517,50, waarvan € 3.062,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 455,00 kosten van deskundigen betreft, dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting;
X.       gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest tezamen aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoeden ten bedrage van:
a.       € 184,00 aan [appellant sub 1].
b.       € 184,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
926