ECLI:NL:RVS:2024:3707

Raad van State

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
15 september 2024
Zaaknummer
202402135/2/R2.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan 'Omgevingsplan Laar - Nieuw Laar' in verband met uitbreidingen intensieve veehouderijen

Op 16 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een besluit van de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel, dat op 21 december 2023 het bestemmingsplan 'Omgevingsplan Laar - Nieuw Laar' heeft gewijzigd vastgesteld. Dit plan maakt onder andere de beëindiging van intensieve veehouderijen mogelijk en de uitbreiding van twee intensieve veehouderijen in Berlicum. Verzoekers, wonend nabij de betrokken locaties, hebben bezwaar gemaakt tegen deze uitbreidingen, stellende dat deze in strijd zijn met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de ontwikkelingsrichting van het plangebied naar wonen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om schorsing van het plan behandeld op een zitting op 29 augustus 2024.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er spoedeisend belang aanwezig is bij de verzoekers, omdat de aangevraagde omgevingsvergunningen voor de uitbreidingen op basis van het plan beoordeeld kunnen worden. De rechter heeft vastgesteld dat de uitbreidingen aan [locatie A] mogelijk in strijd zijn met de IOV, omdat het bouwperceel groter lijkt te zijn dan de toegestane 2,5 hectare. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het besluit van de raad te schorsen voor de plandelen met de bestemming 'Agrarisch' aan [locatie A] en [locatie B]. De raad is tevens veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

Uitspraak

202402135/2/R2.
Datum uitspraak: 16 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
1.       [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B], [verzoeker sub 1C] en [verzoeker sub 1D] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]), allen wonend in Berlicum, gemeente Sint-Michelsgestel,
2.       het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte "Omgevingsplan Laar— Nieuw Laar" (hierna: het plan) gewijzigd vastgesteld.
[verzoeker] en het college (hierna ook gezamenlijk: verzoekers) hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op een zitting behandeld op 29 augustus 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, advocaat te Someren, het college, vertegenwoordigd door E.A.L.J.C. van Lieshout, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, vergezeld door E.F.M. Verbruggen, mr. M. Koopman en ing. E. van Overbeek, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, vergezeld door [gemachtigden] en Heijvar B.V., vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partijen gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 23 december 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De voor de zaak relevante regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
3.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.       Het plan maakt verschillende ontwikkelingen mogelijk, waaronder op zes locaties de beëindiging van intensieve veehouderijen met een wijziging naar een woonbestemming. Ook maakt het plan de uitbreiding van twee intensieve veehouderijen mogelijk, één op de gronden aan [locaties A] in Berlicum (hierna: [locatie A]) en de ander op de gronden aan [locatie B] in Berlicum (hierna: de uitbreidingen).
5.       [verzoeker] woont nabij de gronden waar de uitbreidingen mogelijk worden gemaakt. Volgens [verzoeker] en het college zijn de uitbreidingen onder meer in strijd met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) en met de ontwikkelingsrichting van het plangebied naar wonen.
Spoedeisend belang
6.       Verzoekers hebben verzocht het plan te schorsen totdat uitspraak in de bodemprocedure wordt gedaan, om te voorkomen dat de aangevraagde omgevingsvergunningen voor de uitbreidingen op grond van het plan worden beoordeeld. De verzoeken zijn dus gericht tegen de plandelen met de bestemming "Agrarisch" voor de gronden aan [locatie A] en [locatie B] in Berlicum.
7.       De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang aanwezig. De omgevingsvergunningen voor de uitbreidingen zijn op 21 en 30 december 2023 aangevraagd. Zoals verzoekers stellen, kunnen zij met een schorsing voorkomen dat het plan het toetsingskader voor de besluiten op de aanvragen vormt.
8.       De voorzieningenrechter zal eerst de beroepsgrond van [verzoeker] en het college dat het bouwperceel van [locatie A] in strijd met de IOV te groot is beoordelen. Vervolgens worden de beroepsgronden van [verzoeker] over het twee keer inzetten van de milieuwinst vanwege beëindiging van de agrarische bedrijven, over mestbewerking en over de voorwaarden voor de uitbreidingen beoordeeld.
9.       Zoals ter zitting is besproken, zal de beroepsgrond dat de aanduiding "Gebied Beperkingen veehouderij" van de IOV niet in het plan is verwerkt, niet in deze voorlopige voorzieningenprocedure worden beoordeeld omdat de gronden waar de uitbreidingen mogelijk worden gemaakt buiten dat gebied liggen.
Geen kortsluiting
10.     De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, zoals ter zitting is verzocht, omdat voor de beoordeling van een aantal beroepsgronden nader onderzoek in de bodemprocedure noodzakelijk is. De voorzieningenrechter beslist in deze uitspraak dus alleen op de verzoeken om voorlopige voorziening.
IOV
11.     Verzoekers betogen dat de plandelen voor de gronden aan [locatie A] en [locatie B] in strijd zijn met artikel 3.49, eerste lid, onder b, van de IOV omdat de bouwpercelen na de uitbreidingen groter zijn dan 1,5 hectare, namelijk ongeveer 4 hectare en 1,9 hectare. Verder wordt volgens hen niet voldaan aan de eisen die in artikel 3.53, onder b, van de IOV zijn gesteld om bij uitzondering een bouwperceel tot ten hoogste 2,5 hectare toe te staan. Zo wordt volgens verzoekers geen overbelaste situatie opgeheven, aangezien de veehouderijen die in het plan worden opgeheven feitelijk al niet meer in bedrijf zijn.
11.1.  Het plangebied ligt in gebied dat op de bij de IOV behorende kaart als "Landelijk gebied" is aangeduid. Op grond van artikel 3.49, eerste lid, onder b, van de IOV kan een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied voorzien in een uitbreiding van een veehouderij, als het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt en ook aan de andere eisen van die bepaling is voldaan.
Op grond van artikel 3.53, eerste lid, onder b, van de IOV kan een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied de uitbreiding van een zorgvuldige veehouderij boven de 1,5 hectare mogelijk maken als er sprake is van het opheffen van een overbelaste situatie waarbij er elders feitelijk en juridisch een bouwperceel voor een veehouderij wordt opgeheven en de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, de eenmalige uitbreiding van het bouwperceel ten hoogste de oppervlakte van het opgeheven bouwperceel bedraagt en het bouwperceel na uitbreiding ten hoogste 2,5 hectare bedraagt.
[locatie A]
11.2.  De raad stelt, onder verwijzing naar de verbeelding van Pouderoyen Tonnaer van augustus 2024, dat de omvang van het bouwvlak aan [locatie A] maximaal 2,27 hectare bedraagt en dat dit bouwvlak binnen de contouren van de aanduiding ‘bouwperceel’ op de verbeelding valt, die een omvang heeft van minder dan 2,5 hectare. Onder verwijzing naar de gebiedsvisie waarin het gebied vanwege een overbelasting aan geur is aangewezen als "urgentiegebied", stelt de raad dat het plan een overbelaste situatie opheft doordat zes veehouderijen in het plangebied hun activiteiten feitelijk hebben gestaakt en met de herbestemming naar wonen zijn wegbestemd.
11.3.  Gelet op de hiervoor genoemde bepalingen van de IOV is het van belang om de omvang van het bouwperceel bij [locatie A] vast te stellen. Pouderoyen Tonnaer heeft voor [locatie A] bij ‘specifieke bouwaanduiding - bouwperceel’ 24972 m² vermeld.
In de planregels is een bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Zoals de raad ter zitting heeft bevestigd, is die definitie niet overgenomen uit de IOV. Het begrip ‘bouwperceel’ van de IOV omvat meer dan dat. Een bouwperceel is op grond van artikel 1.1 van de IOV een aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
Op grond van art. 8.5, eerste lid, van de planregels kunnen gebouwen en bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gesitueerd. Maar niet uitgesloten is dat vergunningvrije bouwwerken ook op de direct aan de bouwvlakken grenzende gronden kunnen worden geplaatst en dat die gronden dus in ieder geval tot het bouwperceel zoals gedefinieerd in de IOV moeten worden gerekend. Omdat niet is gebleken dat Pouderoyen Tonnaer die gronden heeft meegeteld bij de vastgestelde omvang van het bouwperceel van nog net geen 2,5 hectare, verwacht de voorzieningenrechter dat bij een nauwkeuriger vaststelling van de omvang van het bouwperceel zoals bedoeld in de IOV, zal blijken dat dit aan [locatie A] groter is dan 2,5 hectare. Omdat de IOV geen uitbreiding van een veehouderij toestaat met zo’n omvang, dient het plandeel waar de uitbreiding aan [locatie A] mogelijk wordt gemaakt alleen al daarom te worden geschorst. De voorzieningenrechter verwacht niet dat het plan in zoverre stand houdt.
[locatie B]
11.4.  Naar de voorzieningenrechter begrijpt, zijn partijen het erover eens dat het bouwperceel van [locatie B] ongeveer 1,9 hectare bedraagt en in ieder geval kleiner is dan 2,5 hectare. Aan die eis van artikel 3.53, eerste lid, onder b, van de IOV is dus voldaan. Of ook aan de andere in die bepaling gestelde eisen is voldaan, onder meer dat een overbelaste situatie wordt opgeheven, vergt nader onderzoek in de bodemprocedure, waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent.
11.5.  Dit laatste geldt ook voor het betoog van [verzoeker] dat de behaalde milieu- en kwaliteitswinst van de stoppende veehouderijen ten onrechte dubbel wordt ingezet, voor zowel de ruimte‑voor‑ruimtewoningen als de uitbreidingen van de twee overgebleven veehouderijen waarin het plan voorziet.
11.6.  Zoals [verzoeker] betoogt, ontbreekt voor de locatie [locatie B] een geurberekening van de mestbewerking. Hierdoor is het dossier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet compleet. Meer duidelijkheid is aangewezen. Met de stelling ter zitting dat geen mestbewerking op die locatie plaatsvindt noch te verwachten valt, wordt eraan voorbijgegaan dat het plan wel mestbewerking en het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak van [locatie B] mogelijk maakt. Niet is gebleken dat de raad hiermee voldoende rekening heeft gehouden.
Voor zover de raad het standpunt inneemt dat met de geurnorm van artikel 8.1 van de planregels een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is geborgd, merkt de voorzieningenrechter op dat [verzoeker] dit gemotiveerd bestrijdt. Of de bepaling onduidelijk en onuitvoerbaar is en de naleving ervan niet valt te controleren, zoals [verzoeker] aanvoert, moet eveneens onderzocht worden in de bodemprocedure.
11.7.  Artikel 8.3.1 van de planregels behelst de voorwaarden waaronder het college op aanvraag een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent voor de uitbreidingen. [verzoeker] betoogt onder meer dat hiermee onvoldoende is geborgd dat geen onaanvaardbare geur-, geluid-, verkeershinder of gezondheidsrisico’s, vanwege onder meer endotoxines en fijn stof, voor de omwonenden optreden. Volgens de raad vormt deze bepaling een extra waarborg omdat uit onderzoek is gebleken dat de uitbreidingen ruimtelijk aanvaardbaar zijn. De voorzieningenrechter twijfelt aan dit standpunt van de raad en vraagt zich af of de systematiek van 8.3.1 van de planregels voldoende rechtszekerheid biedt aan omwonenden. Ook dit moet onderzocht worden in de bodemprocedure.
11.8.  Omdat de uitkomst van het onderzoek in de bodemprocedure ongewis is en de voorzieningenrechter op grond van het bovenstaande redenen heeft om te twijfelen of het plandeel voor de locatie [locatie B] in de bodemprocedure in stand zal blijven, dient het plan ook in zoverre geschorst te worden.
Conclusie
12.     De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding het besluit van de raad van 21 december 2023 tot vaststelling van het plan te schorsen voor zover het betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Agrarisch" aan [locatie A] en [locatie B] in Berlicum.
13.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel van 21 december 2023 waarbij het bestemmingsplan "Omgevingsplan Laar - Nieuw Laar" gewijzigd is vastgesteld voor zover het betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Agrarisch" aan de [locatie B] en de [locaties A] in Berlicum;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B], [verzoeker sub 1C] en [verzoeker sub 1D] in verband met het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel aan verzoekers voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van:
- € 187,00 voor [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B], [verzoeker sub 1C] en [verzoeker sub 1D] vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan
- € 371,00 voor het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Kaajan
voorzieningenrechter
w.g. De Vlieger-Mandour
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024
615
BIJLAGE
Relevante regelgeving
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 1.1 Begripsbepaling
(…)
bouwperceel
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;
bouwvlak
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge het planologisch regiem gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
Hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten
Artikel 3.49 Veehouderij in Landelijk gebied
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in een uitbreiding van, een vestiging van of een omschakeling naar een veehouderij, als:
a. is geborgd dat ter plaatse alleen een zorgvuldige veehouderij is toegestaan;
b. het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;
(….)
Artikel 3.53 Afwijkende omvang veehouderij
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan de uitbreiding van een zorgvuldige veehouderij boven de 1,5 hectare mogelijk maken in één of meer van de volgende situaties:
a. de veehouderij beschikt blijvend over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare grond of minder;
b. er sprake is van het opheffen van een overbelaste situatie waarbij:
1. er elders feitelijk en juridisch een bouwperceel voor een veehouderij wordt opgeheven en de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
2. de eenmalige uitbreiding van het bouwperceel ten hoogste de oppervlakte van het opgeheven bouwperceel bedraagt;
3. het bouwperceel na uitbreiding ten hoogste 2,5 hectare bedraagt.
(…)
Lid 2 Er is sprake van een overbelaste situatie als bedoeld in het eerste lid onder b indien:
a. er vanwege de cumulatieve uitstoot van milieubelastende stoffen een aanzienlijke overschrijding bestaat van vastgestelde normen in landelijke regelgeving of in deze verordening, gericht op het borgen van een goed woon- en leefklimaat, of
b. er vanwege de cumulatieve uitstoot van milieubelastende stoffen een aantasting van in de nabijheid gelegen ecologische waarden plaatsvindt.
Planregels
Artikel 8.1 Agrarisch
8.1 Toegestane functies en gebruik
Binnen de locatie "Agrarisch" zijn de volgende functies en gebruik toegestaan:
(…)
Hoofdfunctie(s)
Functies die passend zijn in het gebied ‘Agrarisch’ en hierin gelegen bedrijfslocatie(s), waaronder in ieder geval wordt begrepen:
(…)
t. mestbewerking;
Nadere uitleg of voorwaarden
Mestbewerking is uitsluitend toegestaan onder de navolgende voorwaarden:
- de mestbewerking vindt plaats voor ter plaatse, op het eigen bedrijf, geproduceerde mest;
- onder de voorwaarde dat de hedonisch gewogen geurimmissie vanwege de mestbewerking ter plaatse van geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij in het buitengebied maximaal 0,5 ouE(H)/m³ bedraagt (98-percentielwaarde).
(…)
8.3 Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit toegestane functies en gebruik
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in 8.1 Toegestane functies en gebruik, op aanvraag voor de volgende omgevingsplanactiviteiten indien wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:
8.3.1 Uitbreiding intensieve veehouderijactiviteiten
Uitbreiding van de veehouderijactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' binnen de aanduiding 'bouwvlak' is uitsluitend in de vorm van een varkenshouderij en onder navolgende voorwaarden mogelijk:
a. Het maximum aantal varkens in het plangebied bedraagt niet meer dan 12.878 dieren, waarbij geldt dat:
1. het maximumaantal varkens ter plaatse van [locatie B] niet meer bedraagt dan 3.878; en
2. het maximumaantal varkens ter plaatse van [locatie A] niet meer bedraagt dan 9.000.
b. De best beschikbare techniek voor het gehele bedrijf worden toegepast, waaronder mede begrepen een gecombineerd luchtwassersysteem met een maximaal geurverwijderingsrendement of hiermee gelijkwaardige technologie;
c. Bij de toepassing van een gecombineerd luchtwassersysteem wordt tenminste voldaan aan het navolgende:
(…)
Artikel 8.6.2 Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie
Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1. de hoogte van de silo's ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie mag maximaal 10 meter bedragen en de doorsnede maximaal 25 meter;
2. de maximale capaciteit van de vergistingsinstallatie ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting bedraagt 25.000 m³;
3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
4. slechts mest afkomstig van dezelfde locatie mag worden verwerkt;
5. de ontwikkeling dient gecombineerd te worden met een kwaliteitsverbetering van het landschap overeenkomstig het bepaalde in provinciale omgevingsverordening;
6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.