ECLI:NL:RVS:2024:3700
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 15 juni 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 3 oktober 2022 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had pas op 16 januari 2024 een besluit genomen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij zijn hoger beroep, omdat de minister inmiddels had besloten op de aanvraag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling overweegt dat de minister de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd, maar dat de minister uiteindelijk meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit heeft genomen. Dit overschrijden van de beslistermijn leidt tot de conclusie dat de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld.
De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt. De Afdeling heeft daarbij een wegingsfactor van 0,5 toegepast, omdat het hoger beroep uitsluitend betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De vreemdeling heeft laten weten het eens te zijn met het besluit van de minister van 16 januari 2024, waardoor er geen beroep van rechtswege is ontstaan. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.