ECLI:NL:RVS:2024:3690
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 11 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die op 10 februari 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling, die in deze procedure ook haar minderjarige kleinkinderen vertegenwoordigt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 24 oktober 2022, dat later werd aangevuld op 13 maart 2023.
De rechtbank Den Haag heeft op 30 juli 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tegen deze uitspraak heeft de minister van Asiel en Migratie hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet inhoudt dat de minister de gevraagde mvv moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen gevolgen heeft die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Bovendien heeft de minister niet voldoende onderbouwd waarom de uitvoering van de uitspraak een onevenredige inspanning zou vergen. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 875,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.