ECLI:NL:RVS:2024:3689

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
202405518/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag

Op 12 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 25 mei 2023. De rechtbank Den Haag had op 2 augustus 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist.

De voorzieningenrechter overweegt dat de minister binnen zes maanden na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht voor het verstrijken van deze termijn en de minister geen spoedeisende omstandigheden heeft aangevoerd, is er op dit moment geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202405518/2/V1.
Datum uitspraak: 12 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 2 augustus 2024 in zaak nr. NL23.17175 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 2 augustus 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter om de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Mede gelet op artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, moet de minister binnen ten minste zes maanden na de dag van verzending van de uitspraak van 2 augustus 2024 een nieuw besluit op de aanvraag nemen. Omdat voor afloop van die termijn een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht en de minister geen andere spoedeisende omstandigheden heeft gesteld, is er op dit moment geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Boon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024
977