ECLI:NL:RVS:2024:3657

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
202405548/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil over bindend negatief studieadvies van de Vrije Universiteit Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 september 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door een student van de Vrije Universiteit Amsterdam, die een bindend negatief studieadvies had ontvangen van de commissie Bindend Studie Advies (BSA-commissie) voor de bacheloropleiding Bedrijfskunde. De student, aangeduid als verzoeker, had op 21 augustus 2024 administratief beroep ingesteld tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om hem toe te laten tot de opleiding totdat op het administratief beroep was beslist.

Tijdens de openbare zitting op 9 september 2024, waar de voorzieningenrechter mr. H. Benek aanwezig was, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder woog dan de belangen van het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (CvB). De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat de verzoeker in het academisch jaar 2024/2025 mocht deelnemen aan het onderwijs en de tentamens voor de bacheloropleiding Bedrijfskunde.

Daarnaast werd het CvB veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, die op € 1.750,00 werden vastgesteld, en tot terugbetaling van het griffierecht van € 51,00. De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van de verzoeker om studievertraging te voorkomen, doorslaggevend was in deze beslissing, vooral gezien het feit dat het collegejaar op 2 september 2024 was begonnen. De voorzieningenrechter vond de argumenten van het CvB onvoldoende om het belang van de verzoeker te ondermijnen.

Uitspraak

202405548/1/A2.
Datum uitspraak: 9 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
en
het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CvB),
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 9 september 2024 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H. Benek, voorzieningenrechter
Griffier: mr. M. Rijsdijk
Jurist: mr. H.E. van Terwisga
Verschenen:
[verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde];
Het CvB, vertegenwoordigd door drs. A.M. van Donk, secretaris van het college van beroep voor examens, en mr. C.J.M. Berends en [gemachtigde], beiden secretaris van de BSA-commissie.
====================================
Het verzoek betreft de beslissing van 21 augustus 2024 waarbij de commissie Bindend Studie Advies (hierna: de BSA-commissie) namens het CvB [verzoeker] een bindend negatief studieadvies heeft gegeven voor de bacheloropleiding Bedrijfskunde. Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] administratief beroep ingesteld bij het college van beroep voor de examens en de voorzieningenrechter verzocht hangende het administratief beroep een voorlopige voorziening te treffen.
De BSA-commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter zal op het verzoek beslissen op basis van een afweging van de betrokken belangen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek toe;
II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam [verzoeker] hangende het administratief beroep toelaat tot de bacheloropleiding Bedrijfskunde in het academisch studiejaar 2024/2025 en dat hij mag deelnemen aan het onderwijs en de tentamens voor deze opleiding totdat op het administratief beroep is beslist;
III.      veroordeelt het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van de voorlopige voorziening opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      gelast dat het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van de voorlopige voorziening betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Gronden
Het belang van [verzoeker] bij het treffen van een voorlopige voorziening is dat hij studievertraging wil voorkomen. Het collegejaar is op 2 september 2024 begonnen. Met het verzoek om voorlopige voorziening beoogt [verzoeker] de beslissing van 21 augustus 2024 op te schorten, zodat hij onderwijs kan blijven volgen en eventueel tentamens kan maken. Zo wordt voorkomen dat hij vertraging oploopt als uit de bodemprocedure volgt dat het bindend negatief studieadvies ten onrechte is gegeven. Tegenover dat belang heeft het CvB naar voren gebracht dat het niet werkbaar is om studenten die een bindend negatief studieadvies hebben gekregen, toch onderwijs te laten volgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit onvoldoende om dat zwaarder te laten wegen dan het belang van [verzoeker].
w.g. Benek
voorzieningenrechter
w.g. Rijsdijk
griffier
705-972