ECLI:NL:RVS:2024:3655
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning
Op 9 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die op 7 juni 2024 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 23 augustus 2024 het beroep ongegrond verklaarde.
De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Hierdoor leidde het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder aanvragen voor asiel worden behandeld en de beperkte mogelijkheden voor hoger beroep in dergelijke zaken. De beslissing van de voorzieningenrechter is openbaar uitgesproken op 9 september 2024.