ECLI:NL:RVS:2024:360

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
202205207/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning en handhaafbaarheid van voorschriften

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 januari 2024 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die eerder was verleend aan een vergunninghouder door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 11 oktober 2023, waarin het college was opgedragen om binnen vier weken een gebrek in het besluit van 1 augustus 2023 te herstellen. Dit gebrek had betrekking op de handhaafbaarheid van twee voorschriften van de omgevingsvergunning die eerder waren verleend. De Afdeling oordeelde dat het gewijzigde voorschrift met betrekking tot het inrichtingsplan onvoldoende handhaafbaar was, omdat er geen termijn was opgenomen voor de uitvoering en instandhouding van het inrichtingsplan. Het college heeft vervolgens op 16 oktober 2023 een nieuw besluit genomen, maar de Afdeling oordeelde dat dit besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name wat betreft de gekozen termijn voor de uitvoering van het inrichtingsplan. De Afdeling heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en de eerdere besluiten van het college vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2023 in stand gelaten, omdat het college de termijn alsnog deugdelijk had gemotiveerd. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor duidelijke en concrete voorschriften in omgevingsvergunningen.

Uitspraak

202205207/3/R2.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tilburg,
appellant,
en
1.       het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
2.       de raad van de gemeente Tilburg,
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3777, heeft de Afdeling het college opgedragen binnen 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 1 augustus 2023 te herstellen.
Bij besluit van 16 oktober 2023 heeft het college het besluit van 1 augustus 2023, waarbij het besluit van 6 juli 2022 tot verlening van een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] is gewijzigd, gewijzigd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant] en [vergunninghouder] zienswijzen naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken volgens het college zijn hersteld.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraken van 12 juli en 2023 en 11 oktober 2023
2.       De Afdeling heeft in overweging 3.3 van de tussenuitspraak van 12 juli 2023 overwogen dat twee voorschriften van de omgevingsvergunning die het college bij het besluit van 6 juli 2022 heeft verleend aan [vergunninghouder] onvoldoende handhaafbaar zijn. Na deze tussenuitspraak heeft het college het besluit van 1 augustus 2023 genomen. Dit besluit is een integraal besluit dat het besluit van 12 juli 2023 vervangt.
Over het besluit van 1 augustus 2023 heeft de Afdeling in overweging 5.1 van de tussenuitspraak van 11 oktober 2023 overwogen dat het gewijzigde voorschrift met betrekking tot het inrichtingsplan onvoldoende handhaafbaar is, omdat er geen termijn is opgenomen waarbinnen het inrichtingsplan uitgevoerd moet zijn en in stand gehouden moet worden. De Afdeling heeft het college daarom opgedragen om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Opdracht in de tussenuitspraak van 11 oktober 2023
3.       Met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 4 weken na verzending de geconstateerde gebreken te herstellen. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college het gebrek kan herstellen door voldoende duidelijke en concrete voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning, waarmee de rechtszekerheid, ook vanuit een oogpunt van handhaafbaarheid, wordt geborgd. Dit kan bijvoorbeeld door in het voorschrift een termijn op te nemen waarbinnen het inrichtingsplan uiterlijk moet zijn uitgevoerd en vervolgens in stand gehouden moet worden.
Het besluit van 16 oktober 2023
4.       Ter voldoening aan de in de tussenuitspraak van 11 oktober 2023 gegeven opdracht van de Afdeling heeft het college het besluit van 16 oktober 2023 genomen. Met dit besluit heeft het college de besluiten van 6 juli 2022 en 1 augustus 2023 vervangen. Het voorschrift onder het kopje "Wet natuurbescherming - Ecologie" is gewijzigd ten opzichte van deze eerdere besluiten.
Het gewijzigde voorschrift onder het kopje "Wet natuurbescherming - Ecologie" luidt in het besluit van 16 oktober 2023 als volgt:
"Het inrichtingsplan, zoals deze als bijlage v_Tekening inrichting openbare ruimte (gewijzigd 31-7-2023) bij dit besluit is gevoegd, inclusief legenda/toelichting is beoordeeld. Het inrichtingsplan dient uiterlijk 31 december 2026 te zijn uitgevoerd en opgeleverd, en de hierin opgenomen uitvoering dient vanaf deze datum in stand te worden gehouden. Uit dit plan en onze beoordeling volgt dat (ook) de benodigde ecologische voorzieningen zodat vogels het hele jaar door voedsel en beschutting kunnen vinden, zullen worden aangebracht en in stand gehouden. Dit inrichtingsplan wordt daarmee goedgekeurd. Er wordt gewerkt conform de gemeentelijke gebiedsontheffing gebouw bewonende soorten."
5.       De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het besluit van 16 oktober 2023 een beroep van rechtswege is ontstaan voor [appellant]. [vergunninghouder] heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij zich met het besluit van 16 oktober 2023 kan verenigen. Gelet hierop is voor haar geen beroep van rechtswege, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, ontstaan waarop nog moet worden beslist.
De Afdeling zal hierna, aan de hand van de door [appellant] in zijn zienswijze naar voren gebrachte beroepsgronden, beoordelen of het college met het besluit van 16 oktober 2023 heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak van 11 oktober 2023 gegeven opdracht.
Beroep van [appellant]
6.       [appellant] betoogt dat het college de gekozen termijn waarbinnen het inrichtingsplan moet zijn uitgevoerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij stelt dat de termijn zo kort mogelijk moet zijn en bovendien gerelateerd had moeten zijn aan een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beoogde woningen gebouwd kunnen worden.
6.1.    De Afdeling stelt vast dat in het besluit van 16 oktober 2023 ten onrechte niet is toegelicht waarom er gekozen is voor een termijn tot 31 december 2026. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Het betoog slaagt.
6.2.    Desgevraagd heeft het college in de brief van 15 december 2023 alsnog gemotiveerd waarom er voor de gehanteerde termijn is gekozen. Het college heeft uitgelegd dat voor deze termijn is gekozen vanwege de aard en de omvang van het project. Deze termijn is namelijk gekoppeld aan de verwachte bouwtijd. Ervan uitgaande dat de omgevingsvergunning in het begin van het eerste kwartaal van 2024 onherroepelijk is, zal er in maart 2024 gestart worden met het saneren, slopen en bouwrijp maken van de locatie. Het is de bedoeling dat deze werkzaamheden negen maanden later voltooid zijn. Daarna kan er gestart worden met de bouw van de beoogde 143 woningen. Beoogd wordt om de laatste woning in het derde kwartaal van 2026 op te leveren. De bouwtijd van alle 143 woningen bedraagt dus ongeveer een jaar en zes tot negen maanden, aldus het college.
6.3.    Gelet op deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat het college het besluit alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd. In de enkele omstandigheid dat het volgens [appellant] mogelijk is om de groenvoorzieningen eerder te realiseren en dat het natuurbelang volgens hem nooit voorop heeft gestaan bij het bepalen van de termijn, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze termijn niet heeft mogen hanteren, dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor deze termijn is gekozen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Conclusie
7.       Gelet op wat in de tussenuitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2678, is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 juli 2022 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met de rechtszekerheid.
Gelet op wat in de tussenuitspraak van 11 oktober 2023 is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 1 augustus 2023 ook gegrond. Ook dat besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met de rechtszekerheid.
Met het besluit van 16 oktober 2023 zijn de besluiten van 6 juli 2022 en 1 augustus 2023 vervangen. Het beroep van [appellant] tegen dit besluit is, gelet op wat onder 6.1 is overwogen, eveneens gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Awb. Omdat het college de gehanteerde termijn alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2023 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand te laten.
Het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2023 betekent dat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 6 juli 2022, kenmerk Z-HZ_WABO-2020-05371, gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 6 juli 2022, kenmerk Z-HZ_WABO-2020-05371;
III.      verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 1 augustus 2023, kenmerk Z-HZ_WABO-2020-05371, gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 1 augustus 2023, kenmerk Z-HZ_WABO-2020-05371;
V.       verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 16 oktober 2023, kenmerk Z-HZ_WABO-2020-05371, gegrond;
VI.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 16 oktober 2023, kenmerk Z-HZ_WABO-2020-05371;
VII.     bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2023 in stand blijven;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.544,39, waarvan € 3.500,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024