ECLI:NL:RVS:2024:357

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
202302218/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplanwijziging en lintbebouwing in gemeente Zevenaar

Op 31 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant A] en [appellant B] tegen de raad van de gemeente Zevenaar. De zaak betreft een besluit van de raad van 23 november 2022, waarin het verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan voor een perceel in Babberich vast te stellen, werd afgewezen. [appellant] verzocht om de agrarische bestemming van het perceel te wijzigen naar woonbestemming, met de mogelijkheid om twee extra woningen te realiseren, terwijl de voormalige bedrijfswoning behouden zou blijven. De raad weigerde dit verzoek, omdat hij niet overtuigd was dat de nieuwe bebouwing als lintbebouwing gerealiseerd moest worden.

[Appellant] betoogde dat de ontwikkeling in overeenstemming was met het ruimtelijke beleid in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Zevenaar, die de lintbebouwing aan de [locatie] beoogt te behouden. Hij stelde dat de raad niet deugdelijk had gemotiveerd waarom hij van dit beleid wilde afwijken en dat de nota geen ruimte bood voor een dergelijke afwijking. De Afdeling oordeelde dat de raad onvoldoende inzicht had gegeven in zijn beweegredenen en dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berustte. De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de raad.

De raad werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant A] en [appellant B], alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de bestuursorganen bij het afwijken van eigen beleid.

Uitspraak

202302218/1/R4.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te [woonplaats], gemeente Zevenaar, en [appellant B], wonend te [woonplaats], gemeente Montferland, (hierna beiden in enkelvoud: [appellant])
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zevenaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2022 heeft de raad het verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan "[locatie]" vast te stellen afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 december 2023, waar [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door J. van der Wijk en mr. G.J.J. Schut, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 23 november 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het besluit bepalend.
2.       [appellant]  heeft de raad verzocht de agrarische bestemming voor het perceel [locatie] in Babberich te wijzigen in de woonbestemming en daar, met behoud van de voormalige bedrijfswoning, twee extra woningen mogelijk te maken. De raad heeft besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen omdat hij er niet van overtuigd is dat de nieuwe bebouwing als lintbebouwing moet worden gerealiseerd.
3.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.       [appellant] betoogt dat de ontwikkeling past binnen het ruimtelijke beleid in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Zevenaar (hierna: de nota) om de lintbebouwing aan de [locatie] te behouden. De raad heeft volgens hem niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij voor de situering van de twee nieuwe woningen hiervan wil afwijken. Daarbij wijst hij erop dat de nota geen ruimte biedt voor zo’n afwijking en dat het aan de raad is om de nota aan te passen. De raad heeft volgens [appellant] geen eigen afweging gemaakt door op te merken dat moet worden gezocht naar een nieuwe variant.
5.       De raad heeft de nota op 24 oktober 2012 vastgesteld. Uit wat op de zitting is besproken, volgt dat partijen het erover eens zijn dat de verzochte ontwikkeling in overeenstemming is met wat in de nota over lintbebouwing staat. De Afdeling begrijpt het besluit van de raad om het plan niet vast te stellen aldus dat de raad op dit punt kennelijk niet meer achter zijn beleid in de nota staat. De raad heeft de nota niet aangepast. De raad is in beginsel gehouden een ontwikkeling te toetsen aan het door hemzelf vastgestelde beleid. Niettemin kan de raad van dat beleid afwijken, mits hij daarvoor een deugdelijke motivering geeft. In dit geval heeft de raad niet meer gesteld dan dat onvoldoende is aangetoond waarom aan lintbebouwing moet worden vastgehouden en dat de nota ruimte zou moeten bieden voor een uitzondering. Hiermee heeft de raad geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen waarom hij wil afwijken van de nota. Ook op de zitting heeft de raad dit niet nader verduidelijkt. Dat door de gemeente, [appellant]  en de indiener van de zienswijze volgens de raad gekeken moet worden naar een nieuwe variant, heeft de raad niet aan zijn motivering ten grondslag gelegd, nog daargelaten dat ook dit geen toereikende motivering is. Het besluit berust dus niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
6.       Gelet op wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
7.       De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zevenaar van 23 november 2022 om het bestemmingsplan "[locatie]" niet vast te stellen;
III.      veroordeelt de raad van de gemeente Zevenaar tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.     gelast dat de raad van de gemeente Zevenaar aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
371