202207479/1/V6.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Warner Bros. Entertainment Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 november 2022 in zaak nr. 21/5722 in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2021 heeft de Raad van bestuur een aanvraag van appellante om verlening van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van [persoon], ingewilligd.
Bij besluit van 19 augustus 2021 heeft de Raad van bestuur het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2022 heeft de rechtbank het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De Raad van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2023, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.O. Wernsing, advocaat te Breda, en de Raad van bestuur, vertegenwoordigd door mr. F.J.P.F. Klous, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Appellante heeft op 26 april 2021 een aanvraag ingediend voor een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) voor [persoon] met het oog op de opnames van een televisieprogramma waarin [persoon] als jurylid fungeert. [persoon] doet dit als zelfstandige op basis van een overeenkomst van opdracht. Appellante heeft de aanvraag ingediend op grond van paragraaf 27 van Bijlage 1 bij de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (hierna: de RuWav 2014) (thans: paragraaf 8.3.b.8 van Bijlage 1 bij de RuWav 2022). Deze regeling staat ook wel bekend als de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’. De Raad van bestuur heeft de aanvraag ingewilligd, maar de twv verleend op grond van paragraaf 18 van Bijlage 1 bij de RuWav 2014 (thans: paragraaf 8.3.a van Bijlage 1 bij de RuWav 2022). Deze regeling staat ook wel bekend als de regeling ‘Afwijking van verplichte vacaturemelding’. Volgens de Raad van bestuur kunnen zelfstandigen geen twv krijgen op grond van de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’. Volgens appellante is dit wel mogelijk.
Kunnen zelfstandigen een twv krijgen op grond van de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’?
3. Appellante betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Raad van bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zelfstandigen geen twv kunnen krijgen op grond van de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’, omdat zij geen kennismigranten zijn die op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling arbeid verrichten overeenkomstig artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (hierna: het BuWav 2014) (thans: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het BuWav 2022). Volgens appellante gaat deze bepaling over kennismigranten als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Vw 2000. Omdat ‘kort verblijf kennismigranten’ geen verblijfsvergunning regulier kunnen krijgen omdat hun verblijf daarvoor te kort is, betekent het standpunt van de Raad van bestuur - dat het moet gaan om kennismigranten als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het BuWav 2014 - volgens appellante dat voor geen enkele kennismigrant nog kort verblijf mogelijk is. Daarnaast verwijst paragraaf 27, onder b, van Bijlage 1 bij de RuWav 2014 naar artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van het BuWav 2014. Volgens appellante is dus alleen aangesloten bij het inkomenscriterium uit die bepaling.
3.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, om voor een verblijfsvergunning onder de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’ in aanmerking te komen, vereist is dat de betrokkene een arbeidsovereenkomst of een aanstelling heeft. In het onderstaande wordt toegelicht hoe de Afdeling tot dit oordeel is gekomen.
3.2. Paragraaf 27 van Bijlage 1 bij de RuWav 2014 verwijst naar artikel 1d van het BuWav 2014. In de toelichting bij deze bepaling (Stb. 2004, 481, blz. 3) staat: ‘Om de kennismigrant te definiëren, is […] gekozen voor één objectief criterium: het salariscriterium. Het salaris van een werknemer c.q. ambtenaar weerspiegelt zijn waarde op de Nederlandse arbeidsmarkt.’ Krachtens artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van het BuWav 2014 is het verbod in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing op een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van een van de genoemde grondslagen in artikel 8 van de Vw 2000 of in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf onder de beperking ‘kennismigrant’ waarvoor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is aangevraagd, én die als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling, én van wie het loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt ten minste een bepaald bedrag per maand bedraagt. Uit de tekst van deze bepaling vloeit - gelet op het woord ‘en’ aan het slot van onder a - voort dat een kennismigrant arbeid moet verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en dat die kennismigrant daarvoor ook ten minste een bepaald loon moet ontvangen. Appellante betoogt dus tevergeefs dat alleen is aangesloten bij het inkomenscriterium. Zoals de rechtbank verder terecht heeft overwogen en anders dan appellante betoogt, kunnen zelfstandigen geen twv krijgen op grond van de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’, omdat zij geen arbeid verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling. De Afdeling stelt vast dat het voorgaande ook geldt voor paragraaf 8.3.b.8 van Bijlage 1 bij de RuWav 2022 en artikel 2.1 van het BuWav 2022. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat uit de toelichting bij de RuWav 2022 (Stcrt. 2021, 48624, blz. 38) volgt dat met paragraaf 8.3.b.8 van Bijlage 1 geen inhoudelijke wijziging is beoogd en in de toelichting bij artikel 2.1 van het BuWav 2022 (Stb. 2021, 608, blz. 27) hetzelfde staat als in de toelichting bij artikel 1d van het BuWav 2014. Daarbij betoogt appellante tevergeefs dat het standpunt van de Raad van bestuur betekent dat voor geen enkele kennismigrant nog kort verblijf mogelijk is. Zoals hij in de schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, sluit paragraaf 27 van Bijlage 1 bij de RuWav 2014 aan bij artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het BuWav 2014 wat betreft het inkomenscriterium en ook de eis van een arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling (zie hierboven). Dat artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het BuWav 2014 verwijst naar artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 en deze bepaling naar artikel 14, derde lid, van de Vw 2000, betekent dus niet dat paragraaf 27 van Bijlage 1 bij de RuWav 2014 óók een verblijfsvergunning regulier vereist. Aan ‘kort verblijf kennismigranten’ komt verblijf toe of kan verblijf worden toegestaan op een van de gronden genoemd in paragraaf 27, onder a, van Bijlage 1 bij de RuWav 2014. De Afdeling stelt vast dat hetzelfde geldt voor paragraaf 8.3.b.8 van Bijlage 1 bij de RuWav 2022.
Het betoog slaagt niet.
Heeft de Raad van bestuur in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld?
4. Appellante betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Raad van bestuur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Volgens appellante heeft de Raad van bestuur eerder wel twv’s verleend voor zelfstandigen op grond van de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’.
4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:308, onder 8.4) dat het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid vergt. Het veronderstelt dat het bestuursorgaan welbewust richting geeft en dus een algemene gedragslijn volgt wat betreft zijn optreden in juridisch vergelijkbare gevallen. Appellante heeft verschillende twv’s overgelegd voor zelfstandigen die zijn verleend met als beleidscategorie ‘KM kort verblijf’. Hieruit volgt echter niet dat sprake is van een algemene gedragslijn. De Raad van bestuur heeft namelijk een brief van 14 juni 2016 overgelegd die gaat over een van de films waarvan appellante stukken heeft overgelegd. Uit deze brief volgt dat appellante heeft gevraagd om een twv op grond van de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’, dat zij niet aan de vereisten voor deze regeling voldoet en dat hij de twv heeft verleend op grond van de regeling ‘Afwijking van verplichte vacaturemelding’. Op de zitting bij de Afdeling heeft de Raad van bestuur toegelicht dat dit de begeleidende brief is bij de eerste twv die hij voor die film heeft verleend en dat wat in die brief staat ook geldt voor de andere gevraagde twv’s op grond van de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’. Verder heeft hij twv’s overgelegd die op 2 januari 2023 zijn verleend voor twee acteurs. Deze acteurs werken, net zoals [persoon], als zelfstandigen op basis van een overeenkomst van opdracht. Net zoals de twv voor [persoon], heeft de Raad van bestuur deze twv’s verleend met als beleidscategorie ‘reguliere arbeidsplaats’ en niet ‘KM kort verblijf’. Gelet op het voorgaande zijn de beleidscategorieën op de door appellante overgelegde twv’s, zoals de Raad van bestuur heeft toegelicht, ambtelijke misslagen geweest. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat het bestuursorgaan gehouden is een eerder gemaakte fout te herhalen. De door appellante aangehaalde e-mail van een medewerker van het UWV van 24 november 2017 maakt het voorgaande niet anders. Zoals de Raad van bestuur in de schriftelijke uiteenzetting terecht opmerkt, is in deze e-mail niet bevestigd dat zzp’ers een beroep kunnen doen op de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’, maar slechts een toelichting gegeven op de vraag wat voor zzp’ers een marktconforme vergoeding is. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad van bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.R. van Ark, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Van Ark
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
861
BIJLAGE
Wet arbeid vreemdelingen
Artikel 2
1. Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
[…]
Artikel 8
1. Onze Minister weigert een tewerkstellingsvergunning of Onze Minister van Veiligheid en Justitie weigert een gecombineerde vergunning:
a. indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is;
b. indien het een arbeidsplaats betreft waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gemeld;
c. indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te vervullen;
d. indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is;
e. indien het een vreemdeling betreft:
1°. die niet beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning, noch een zodanige vergunning heeft aangevraagd, noch, voor zover ter verkrijging van een dergelijke vergunning vereist, een machtiging tot voorlopig verblijf heeft aangevraagd, dan wel
2°. aan wie een verblijfsvergunning is geweigerd of wiens verblijfsvergunning is ingetrokken;
f. indien het een vreemdeling betreft, die met de desbetreffende arbeid over een periode van een maand niet ten minste een bedrag verdient gelijk aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
g. indien het een arbeidsplaats betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden, waarvan het niet in het Nederlands belang is deze door vreemdelingen te laten verrichten; of
h. indien het een categorie van werkzaamheden of van vreemdelingen betreft waarvoor overeenkomstig artikel 5a een limiet aan het aantal te verlenen tewerkstellingsvergunningen of gecombineerde vergunningen is gesteld, welke limiet is bereikt.
[…]
Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014
Artikel 1d
1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, c, d, e, k of l, van de Vreemdelingenwet 2000 of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel «kennismigrant» waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd en die:
a. als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en:
1°. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt, ten minste € 3.484 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 4.752 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, of
2°. die voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst» op grond van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, ten minste € 2.497 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag,
[…]
Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022
Artikel 2.1
1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, d, e, k of l, van de Vreemdelingenwet 2000 of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel «kennismigrant» waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd en die:
a. als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en:
1°. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt, ten minste € 3.672,00 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 5.008 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag; of
2°. die voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst» op grond van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, ten minste € 2.631 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag;
[…]
Bijlage 1 bij de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014
Paragraaf 18. Afwijking van verplichte vacaturemelding
Afwijking van de verplichte vacaturemelding (artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wav) kan in individuele gevallen slechts plaatsvinden in geval er sprake is van buitengewone omstandigheden die een spoedige vervulling van de arbeidsplaats noodzakelijk maken en die niet door de werkgever waren te voorzien of door hem te beïnvloeden waren. De toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid beperkt zich tot duidelijke gevallen van overmacht. Afwijking van de verplichting in artikel 8, eerste lid, onder b, Wav kan ook plaatsvinden indien het UWV voor ommekomst van de termijn van vijf weken heeft vastgesteld dat er voor de desbetreffende arbeidsplaats geen prioriteitgenietend aanbod aanwezig is. Het UWV kan eveneens in individuele gevallen afwijken van de verplichte vacaturemelding als vanwege het zeer specifieke karakter van de werkzaamheden en de duur van de tijdelijke werkzaamheden het duidelijk is dat prioriteitgenietend arbeidsaanbod voor de desbetreffende functie niet beschikbaar is. Ook kan het UWV in individuele gevallen afwijken van de termijn zoals genoemd in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wav. Bij deze uitzonderingsmogelijkheid zal meegewogen worden de mate van werving van de werkgever en de resultaten hiervan. Het UWV kan met betrekking tot bepaalde categorieën functies besluiten dat de verplichte vacaturemelding gedurende een termijn van maximaal één jaar achterwege blijft, als zij van oordeel is dat prioriteitgenietend aanbod niet bij het UWV als werkzoekende is geregistreerd of op korte termijn geregistreerd zal worden. Na afloop van deze termijn beslist het UWV of een nieuwe termijn van maximaal één jaar, waarin de verplichte vacaturemelding achterwege blijft, gesteld kan worden.
Paragraaf 27. Kort verblijf kennismigranten
In het kader van de bevordering van de internationale handelscontacten kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van de Wav ten behoeve van vreemdelingen die maximaal 3 maanden binnen een periode van zes maanden arbeid verrichten voor een werkgever die als erkend referent is toegelaten tot de kennismigrantenprocedure en:
a. op grond van hun nationaliteit:
1. geen visum nodig hebben;
2. een visum voor kort verblijf nodig hebben; of
3. een visum voor lang verblijf (D-visum) hebben dat is afgegeven door een ander Schengenland;
b. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt ten minste overeenkomt met het inkomenscriterium genoemd in artikel 1d, eerste lid, onder a, onder 1, van het BuWav en dat marktconform is, en
c. die een functie zal bekleden waarvan aangenomen kan worden dat het om een kenniswerker gaat, zoals een specialistische functie, een sleutelfunctie, een wetenschappelijke functie of een leidinggevende functie.
Bijlage 1 bij de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022
Paragraaf 8.3.a. Gronden voor afwijking van tijdige vacaturemelding
Op grond van het derde lid, onderdeel a, kan afwijking van de verplichte vacaturemelding in individuele gevallen slechts plaatsvinden als er sprake is van buitengewone omstandigheden die een spoedige vervulling van de arbeidsplaats noodzakelijk maken en die niet door de werkgever waren te voorzien of door hem te beïnvloeden waren. De toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid beperkt zich tot duidelijke gevallen van overmacht.
Afwijking van de verplichting in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, Wav kan ook plaatsvinden indien het UWV voor ommekomst van de termijn van vijf weken heeft vastgesteld dat er voor de desbetreffende arbeidsplaats geen prioriteitgenietend aanbod aanwezig is. Het UWV kan eveneens in individuele gevallen afwijken van de verplichte vacaturemelding als vanwege het zeer specifieke karakter van de werkzaamheden en de duur van de tijdelijke werkzaamheden het duidelijk is dat prioriteitgenietend arbeidsaanbod voor de desbetreffende functie niet beschikbaar is.
Ook kan het UWV in individuele gevallen afwijken van de termijn zoals genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wav. Bij deze uitzonderingsmogelijkheid zal meegewogen worden de mate van werving van de werkgever en de resultaten hiervan. Het UWV kan met betrekking tot bepaalde categorieën functies besluiten dat de verplichte vacaturemelding gedurende een termijn van maximaal één jaar achterwege blijft, als zij van oordeel is dat prioriteitgenietend aanbod niet bij het UWV als werkzoekende is geregistreerd of op korte termijn geregistreerd zal worden. Na afloop van deze termijn beslist het UWV of een nieuwe termijn van maximaal één jaar, waarin de verplichte vacaturemelding achterwege blijft, gesteld kan worden.
Paragraaf 8.3.b.8. Kort verblijf kennismigranten
In het kader van de bevordering van de internationale handelscontacten kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wav ten behoeve van vreemdelingen die maximaal 3 maanden binnen een periode van zes maanden arbeid verrichten voor een werkgever die als erkend referent is toegelaten tot de kennismigrantenprocedure en:
a. op grond van hun nationaliteit:
1. geen visum nodig hebben;
2. een visum voor kort verblijf nodig hebben; of
3. een visum voor lang verblijf (D-visum) hebben dat is afgegeven door een ander Schengenland;
b. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt ten minste overeenkomt met het inkomenscriterium genoemd in artikel 2.1., eerste lid, onderdeel a, onder 1, van het BuWav 2022 en dat marktconform is, en
c. die een functie zal bekleden waarvan aangenomen kan worden dat het om een kenniswerker gaat, zoals een specialistische functie, een sleutelfunctie, een wetenschappelijke functie of een leidinggevende functie.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 14
1. Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
b. de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
c. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op aanvraag of ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden;
d. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;
e. ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen dan wel de geldigheidsduur ervan te verlengen.
[…]
3. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ambtshalve verlening, wijziging en verlenging, de beperkingen en de voorschriften.
[…]
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.4
1. De in artikel 14, derde lid, van de Wet bedoelde beperkingen houden verband met:
[…]
c. arbeid als zelfstandige;
d. arbeid als kennismigrant;
[…]
2. De beperkingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning.
[…]