ECLI:NL:RVS:2024:3543

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
202403093/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 13 juni 2022 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 30 juni 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 24 april 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door een referent, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. De vreemdeling stelde dat zij zich bij haar referent in Nederland wilde vestigen, maar de Afdeling oordeelde dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat er geen familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestond tussen de vreemdeling en haar referent. Dit oordeel was gebaseerd op een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen verdere belangenafweging nodig was, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403093/1/V2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 24 april 2024 in zaak nr. 23/7783 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door  [referent], hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Hoewel het voor de Afdeling begrijpelijk is dat de vreemdeling zich bij referent in Nederland wil vestigen, leidt wat de vreemdeling in haar hogerberoepschrift heeft aangevoerd niet tot het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is. De rechtbank heeft het besluit van de minister en de beroepsgronden van de vreemdeling goed getoetst. In het licht van het door de vreemdeling geleverde bewijs, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister zich in deze zaak goed gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er tussen de vreemdeling en referent geen familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestaat. In die beoordeling zijn alle individuele feiten en omstandigheden van de vreemdeling en referent betrokken. Gelet op wat de Afdeling in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, onder 5 tot en met 5.4, heeft overwogen, hoefde er geen belangenafweging meer te worden gemaakt, omdat er tussen de vreemdeling en referent geen familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestaat. Voor zover de vreemdeling betoogt dat de belangenafweging niet goed heeft plaatsgevonden, behoeft dat daarom geen bespreking.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024
853-1127