ECLI:NL:RVS:2024:350

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
202301838/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.H.M. Altena
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar urgentieverklaring voor woningtoewijzing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 februari 2023, waarin het beroep van [appellant] tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht werd afgewezen. [appellant] is alleenstaand en verblijft sinds augustus 2019 in een gemeentelijke noodopvang voor daklozen. Hij heeft co-ouderschap over zijn twee minderjarige dochters en heeft een urgentieverklaring gekregen op maatschappelijke gronden voor een woning. Het college heeft hem een woning aangeboden, maar deze werd door [appellant] geweigerd vanwege overlast in de wijk. Na een klacht heeft het college opnieuw een urgentieverklaring verleend, maar ook de aangeboden woning in Transwijk werd onder protest geaccepteerd door [appellant]. De rechtbank heeft in haar uitspraak de gronden van [appellant] gemotiveerd behandeld en geoordeeld dat er geen redenen zijn om de eerdere beslissing te herzien. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202301838/1/A2.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 6 februari 2023 in zaak nr. 22/3389 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2021 heeft het college aan [appellant] een urgentieverklaring verleend voor een éénmalig bemiddelingsaanbod.
Bij besluit van 2 juni 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Journée, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] is alleenstaand en verbleef sinds augustus 2019 in het Corporatiehotel, een gemeentelijke noodopvang voor daklozen. Hij heeft co-ouderschap over zijn twee minderjarige dochters en in het ouderschapsplan staat dat zij de helft van de tijd bij hem verblijven. Verder wil hij graag dat zijn moeder regelmatig bij hem kan verblijven.
2.       Op 9 november 2020 heeft [appellant] een urgentieverklaring gekregen op maatschappelijke gronden in het kader van een uitstroomvoorziening zoals bedoeld in artikel 2.5.1e, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019. Het ging om een urgentieverklaring met een éénmalig bemiddelingsaanbod met als zoekprofiel een appartement vanaf de eerste etage met maximaal drie slaapkamers. Het college heeft [appellant] op grond daarvan een woning aangeboden aan de [locatie 1] in de wijk Kanaleneiland. Deze woning was volgens [appellant] niet passend vanwege onder meer de overlast in de wijk Kanaleneiland. [appellant] heeft deze woning daarom geweigerd.
3.       Na een klacht van [appellant] heeft het college op 16 juli 2021 opnieuw een urgentieverklaring verleend op grond van artikel 2.5.1e, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening. Aan deze urgentieverklaring zijn dezelfde voorwaarden verbonden als aan de vorige urgentieverklaring: het gaat om een éénmalig bemiddelingsaanbod voor een appartement vanaf de eerste verdieping met maximaal drie slaapkamers. In aanvulling hierop heeft het college bepaald dat de wijk Kanaleneiland is uitgesloten van het zoekgebied. Begin augustus 2021 heeft het college een woning aan de [locatie 2] (Transwijk) aan [appellant] aangeboden. Deze woning heeft [appellant] onder protest geaccepteerd.
4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de onder 11.1 en 11.2 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan toe dat zij begrijpt dat [appellant] een ruimere woning op een andere plek wil. Maar, zoals het college ook heeft toegelicht, is een urgentieverklaring op maatschappelijke gronden ervoor bedoeld om [appellant] te laten uitstromen uit de noodopvang. Vanuit zijn nieuwe woning kan [appellant] proberen door te stromen, al dan niet met behulp van een urgentievergunning op sociale- of medische gronden, naar een andere woning die mogelijk beter aansluit bij zijn woonwensen.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
154-1064