202303169/1/R4.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2023 in zaak nr. 22/5089 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij brief van 2 juni 2021 heeft het college aan [appellant] bekendgemaakt dat de door hem aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport, veranda en fietsenstalling en het verplaatsen van de toegangspoort en erfafscheiding op het perceel [locatie] in Hilversum (hierna: het perceel) van rechtswege is verleend.
Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft het college, onder andere, het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 juni 2021 herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Bij mondelinge uitspraak van 24 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een hybride zitting behandeld op 16 juli 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. Beukers, advocaat te Bussum, en mr. S.T.E. Campbell, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.L. van Welzen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 26 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een carport, veranda en fietsenstalling en het verplaatsen van de toegangspoort en erfafscheiding op het perceel. Het college heeft bij brief van 2 juni 2021 aan [appellant] meegedeeld dat de vergunning van rechtswege is verleend. In het besluit op bezwaar van 4 oktober 2022 heeft het college zijn besluit volledig heroverwogen en de vergunning alsnog geweigerd. De rechtbank heeft deze weigering in stand gelaten. [appellant] is het hier niet mee eens.
Het hoger beroep
2. [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bezwaar van [belanghebbende] onverschoonbaar te laat is gemaakt. Het college had het bezwaar daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren, zodat het niet toe zou zijn gekomen aan een volledige heroverweging van de vergunning van rechtswege, aldus [appellant].
[appellant] heeft dit niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1730), beoordeelt de bestuursrechter de tijdigheid van het bezwaar ook niet ambtshalve. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken. Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
776-1069