ECLI:NL:RVS:2024:3489

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
202304861/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen over terugvorderingen huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin is bepaald dat hij de terugvorderingen huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2020 in 24 maandelijkse termijnen van € 168,- moet voldoen. Het oorspronkelijke besluit dateert van 28 december 2021 en is later gehandhaafd bij een besluit van 22 maart 2022. [appellant] heeft verzocht om een persoonlijke betalingsregeling, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft geoordeeld dat hij voldoende betalingscapaciteit heeft om de terugvorderingen te voldoen volgens de standaardbetalingsregeling.

De rechtbank Rotterdam heeft op 28 juni 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting heeft geen van de partijen gebruik gemaakt van het recht om gehoord te worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het onderzoek gesloten en de Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit van [appellant] op juiste wijze heeft berekend, waarbij alle relevante inkomensgegevens zijn meegenomen. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden leiden tot een andere conclusie. Het betoog van [appellant] dat hij het maandbedrag van € 168,- niet kan betalen, onder andere door inflatie, is niet voldoende onderbouwd. De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

202304861/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2023 in zaak nr. 22/2215 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: Dienst Toeslagen)
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat [appellant] de terugvorderingen huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2020 in 24 maandelijkse termijnen van € 168,- moet voldoen.
Bij besluit van 22 maart 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een persoonlijke betalingsregeling ten aanzien van de openstaande terugvorderingsbeschikkingen over 2020. Bij besluit van 28 december 2021, zoals gehandhaafd bij besluit van 22 maart 2022, heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten dat [appellant] voldoende betalingscapaciteit heeft om de terugvorderingen middels een standaardbetalingsregeling te voldoen. Deze regeling houdt in dat [appellant] 24 maandelijkse termijnen van € 168,- moet voldoen.
[appellant] is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij een maandelijks bedrag van € 168,- niet kan betalen.
2.       De rechtbank is van oordeel dat de dienst de aflossingscapaciteit mocht berekenen zoals hij dat heeft gedaan. Alle beschikbare inkomensgegevens van [appellant], inclusief een aflossingsplicht voor een andere terugvordering van de dienst, zijn meegenomen in de berekening. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de toepasselijke regelgeving tot onevenredige gevolgen leidt.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit juist heeft berekend. [appellant] begrijpt de berekeningen van de dienst, maar stelt dat hij een bedrag van € 168,- per maand niet kan betalen, onder andere vanwege de door inflatie gestegen kosten van levensonderhoud. [appellant] ziet een oplossing in het vaststellen van een langere aflossingstermijn met een lager maandelijks bedrag.
4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 tot en met 5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Betaling van een terugvordering in maandelijkse termijnen op grond van de voor [appellant] geldende standaard-betalingsregeling dient ingevolge artikel 7, vierde lid (thans: artikel 7, derde lid), van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, plaats te vinden in 24 maanden.
5.       Het betoog slaagt niet en het hoger beroep is ongegrond.
6.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
343-1128