ECLI:NL:RVS:2024:3487
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing college van bestuur Open Universiteit over instellingscollegegeld
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in het geding tussen [appellant] en het college van bestuur van de Open Universiteit. De zaak betreft een beroep van [appellant] tegen de beslissing van het college, waarbij hem op 9 februari 2024 werd medegedeeld dat hij voor de onderwijseenheid Schrijven over grondrechten (RB1702) het instellingscollegegeld OU verschuldigd was. Het college verklaarde op 27 februari 2024 het bezwaar van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 april 2024 was [appellant] aanwezig, terwijl het college vertegenwoordigd was door mr. J.E.J. Niesters en mr. M.F.R.H. Ruijschop via een videoverbinding. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat een student aan de Open Universiteit niet onder de regeling van artikel 2.3a van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 valt. Dit betekent dat voor elke inschrijving de hoogte van het verschuldigde collegegeld opnieuw moet worden vastgesteld. De Afdeling oordeelde dat het college vanaf het moment dat de bachelorsgraad van [appellant] op 15 april 2022 was geregistreerd bij DUO, het instellingstarief collegegeld OU in rekening had moeten brengen bij de eerstvolgende inschrijving voor een onderwijseenheid. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en beslist dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.