ECLI:NL:RVS:2024:3486
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen collegegeldbeslissing Open Universiteit
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en het college van bestuur van de Open Universiteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van 4 maart 2024, waarin hem werd medegedeeld dat hij voor de onderwijseenheid Bacheloressay Publiekrecht (RB2512) het instellingscollegegeld van de Open Universiteit verschuldigd was. In zijn bezwaarschrift verzocht de appellant het college om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zoals bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college stemde in met dit verzoek en zond het bezwaarschrift door naar de Afdeling voor behandeling als rechtstreeks beroep.
Tijdens de zitting op 18 april 2024, waar de appellant aanwezig was en het college vertegenwoordigd was door mr. J.E.J. Niesters en mr. M.F.R.H. Ruijschop via videoverbinding, is de zaak behandeld. De Afdeling heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:3366), waarin werd geoordeeld dat studenten aan de Open Universiteit niet onder de regeling van artikel 2.3a van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 vallen. Dit betekent dat voor elke inschrijving van een student bij de Open Universiteit de hoogte van het verschuldigde collegegeld opnieuw moet worden vastgesteld. De Afdeling concludeerde dat het college vanaf het moment dat de bachelorsgraad van de appellant op 15 april 2022 was geregistreerd bij DUO, bij de eerstvolgende inschrijving voor een onderwijseenheid het instellingstarief collegegeld OU in rekening had moeten brengen.
De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en bepaald dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.