202204749/2/R1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Nadere uitspraak inzake vergoeding van de door een partij geleden schade (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
Stichting Leefbaarheid Kom Domburg en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: de stichting), gevestigd dan wel wonend in Domburg, gemeente Veere,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2023:2225, heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De Afdeling heeft naast de stichting en het college de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (hierna: de Staat) aangemerkt als partij in deze procedure.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. De stichting heeft de Afdeling in een nader stuk in zaak nr. 202204749/2/R1 verzocht een schadevergoeding toe te kennen omdat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is overschreden.
Beoordeling van het verzoek
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden als de duur van de totale procedure te lang is. In zaken zonder een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter die beslist op het verzoek om schadevergoeding, uitspraak doet over het geschil dat de belanghebbenden en het bestuursorgaan verdeeld houdt. De redelijke termijn is voor een procedure in één rechterlijke instantie in beginsel niet overschreden, als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot verlenging of verkorting van deze termijn. Omdat de gehele procedure in dit geval twee rechterlijke instanties omvat, is de redelijke termijn overschreden als de procedure in het geheel langer dan vier jaar duurt. 3. Op het beroep van de stichting heeft de Afdeling op 29 mei 2024 uitspraak gedaan. Dat is 6 jaar en enkele weken na het instellen van beroep op 8 mei 2018. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn enkele weken meer dan 2 jaar bedraagt.
Hoogte van de vergoeding en toerekening
4. Bij de bepaling van de schadevergoeding geldt als uitgangspunt een tarief van € 500,00 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Dat betekent dat de stichting recht heeft op een schadevergoeding voor een overschrijding van de termijn van vijf maal een half jaar van steeds € 500,00, dus € 2.500,00.
4.1. De stichting heeft op 8 mei 2018 beroep ingesteld tegen het besluit van 28 maart 2018. De rechtbank heeft op dat beroep op 20 januari 2020 uitspraak gedaan. De behandeling van het beroep door de rechtbank heeft dus minder dan twee jaar geduurd.
4.2. De stichting heeft op 2 maart 2020 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 januari 2020. De Afdeling heeft op dat hoger beroep op 28 juli 2021 uitspraak gedaan. De behandeling van het hoger beroep heeft ook niet langer geduurd dan twee jaar.
4.3. Indien in een zaak, zoals in dit geval, op grond van de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, een zogenoemde judiciële lus is toegepast, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden. De redelijke behandelingsduur van het beroep na een judiciële lus is niet overschreden als deze niet langer dan anderhalf jaar na het instellen van het beroep heeft geduurd. De stichting heeft op 9 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het nieuwe besluit. De behandelingsduur van het beroep tegen het nieuwe besluit heeft een jaar en tien maanden geduurd. De Afdeling heeft daarmee de redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar van dit beroep met vier maanden overschreden. De totale overschrijding van de redelijke behandelingsduur door de Afdeling komt daarmee op vier maanden.
4.4. De redelijke termijn is in totaal met afgerond 25 maanden overschreden. Daarvan zijn vier maanden toe te rekenen aan de Afdeling. Gelet op wat hierboven staat, wordt de overschrijding van de redelijke termijn voor 4/25 deel toegerekend aan de Afdeling en voor 21/25 deel aan het college. Omdat de overschrijding aan de Afdeling en het college is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en het college. De Staat wordt veroordeeld tot betaling van €400,00 en het college wordt veroordeeld tot betaling van € 2.100,00. De Afdeling ziet in de omstandigheid dat het beroep door de stichting mede namens een groot aantal anderen is ingesteld, geen aanleiding een hoger bedrag dan het voornoemde bedrag toe te kennen.
Slot
5. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden toegewezen.
6. De Staat en het college dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet aanleiding de proceskosten vast te stellen met toepassing van een wegingsfactor 0,5 (licht) als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onder C. Dit betekent dat de stichting recht heeft op een vergoeding van de proceskosten van in totaal € 437,50. De Staat (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en het college worden ieder voor de helft van dat bedrag van de proceskosten vanwege de behandeling van het verzoek veroordeeld omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de Afdeling als het college is toe te rekenen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan Stichting Leefbaarheid Kom Domburg en anderen te betalen een vergoeding van € 400,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere om aan Stichting Leefbaarheid Kom Domburg en anderen te betalen een vergoeding van € 2.100,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan Stichting Leefbaarheid Kom Domburg en anderen in verband met de behandeling van het verzoek om vergoeding van immateriële schade opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 218,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij Stichting Leefbaarheid Kom Domburg en anderen in verband met de behandeling van het verzoek om vergoeding van immateriële schade opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 218,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
195-1036