202400984/3/V3.
Datum beslissing: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 februari 2024 in zaken nrs. NL22.187 en NL22.186 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
en
de minister.
Procesverloop
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 februari 2024 in zaken nrs. NL22.187 en NL22.186.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, op verzoek van de Afdeling met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de AIVD van 14 april 2021.
Op verzoek van de Afdeling heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, namens de AIVD, het verzoek om geheimhouding nader gemotiveerd.
Overwegingen
1. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, namens de AIVD, de Afdeling verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken en de nadere motivering kennis zal nemen.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, namens de AIVD, zakelijk weergegeven, aan het onder 1 genoemde verzoek ten grondslag gelegd dat het belang van de bescherming van gebruikte bronnen en onderzoeksmethoden en het belang van het niet openbaar maken van het uit de stukken blijkende actuele kennisniveau van de AIVD met betrekking tot de in de stukken beschreven actoren en hun activiteiten, de geheimhouding van deze stukken rechtvaardigt.
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de nationale veiligheid zwaarder dan het belang dat de vreemdelingen kennis nemen van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht. Bij die weging van belangen is van belang dat de onderliggende stukken betrekking hebben op de manier waarop de AIVD onderzoek (heeft) verricht, de actuele kennis die daarbij beschikbaar is en welke vertrouwelijke bronnen daarbij een rol hebben gespeeld. Als die stukken worden vrijgegeven kunnen zowel lopende als toekomstige onderzoeken van de AIVD belemmerd worden en kan daarmee de nationale veiligheid in gevaar worden gebracht.
5. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
922