202201912/1/R4.
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2022 heeft het college het wijzigingsplan "Huissen groenstroken Zilverkamp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 mei 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 7 oktober 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Tussen de wijk Zilverkamp en Park Holthuizen in Huissen bevindt zich een groenstrook met een oppervlakte van ongeveer 30.000 m². Het grootse deel van deze groenstrook is eigendom van de gemeente. Het wijzigingsplan heeft betrekking op 15 percelen in het noordwestelijk deel van de wijk Zilverkamp, die voorheen deel uitmaakten van de groenstrook. Deze percelen zijn eigendom van de onderscheidenlijke eigenaren van aangrenzende woonpercelen. De gezamenlijk oppervlakte van de 15 percelen is ongeveer 2.225 m².
In het bestemmingsplan "Kom Huissen", vastgesteld door de raad van de gemeente Lingewaard bij besluit van 27 juni 2013, is aan de hiervoor genoemde groenstrook de bestemming "Groen-Waterberging" toegekend. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 13.6.1 van de planregels van dit bestemmingsplan heeft het college aan de hiervoor genoemde 15 percelen de bestemming "Wonen" toegekend, met de aanduiding "erf" (hierna: de woonbestemming). Hiermee heeft het college beoogd het feitelijke gebruik van deze gronden als onderdeel van het (aangrenzende) woonperceel als zodanig te bestemmen.
3. [appellant] woont op het perceel [locatie 1] in Huissen. Hij komt op tegen het toekennen van de woonbestemming aan gronden bij de percelen [locatie 2] en [locatie 3], die voorheen deel uitmaakten van de groenstrook, omdat volgens hem hierdoor het groene karakter van de wijk ernstig wordt aangetast.
Toetsingskader wijzigingsplan
4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
5. Zoals hiervoor is overwogen, is het wijzigingsplan vastgesteld met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 13.6.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Kom Huissen". Dit artikel luidt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming [Groen-Waterberging] te wijzigen in de bestemming ’Wonen‘, met dien verstande dat het toevoegen dan wel wijzigen van de aanduiding ’bouwvlak‘ niet is toegestaan."
Aantasting groenstructuur
6. [appellant] betoogt dat door het toekennen van de woonbestemming aan de gronden bij de percelen [locatie 2] en [locatie 3] het groene karakter van de wijk ernstig wordt aangetast. [appellant] vindt dat bij deze percelen te weinig afstand wordt aangehouden tot het achtergelegen fietspad, waardoor er niet of nauwelijks nog sprake is van openbaar groen tussen deze percelen en dat fietspad. Hij wijst er daarbij op dat de erfafscheiding van deze percelen zich, in tegenstelling tot bij andere percelen, direct langs het fietspad bevindt. Dit is volgens [appellant] in strijd met gemeentelijk beleid. Hij heeft in dit verband gewezen op onder meer de "Informatienota voor de gemeenteraad" van 18 april 2017 en de toelichting bij het bestemmingsplan "Kom Huissen". Uit deze stukken volgt dat het gemeentelijk beleid erop is gericht de groenstrook zo veel mogelijk intact te houden, aldus [appellant]. Ook heeft het gemeentelijk beleid als uitgangspunt dat de breedte van het openbaar groen minimaal 5 m moet zijn. Bij de percelen [locatie 2] en [locatie 3] wordt hieraan met het wijzigingsplan niet voldaan, aldus [appellant]. [appellant] stelt zich verder nog op het standpunt dat de aanwezige erfafscheiding niet voldoende groen is uitgevoerd. Volgens [appellant] had de gemeente voorwaarden moeten stellen over de uitvoering van deze erfafscheiding in het kader van het aankoopproces van de groenstrook.
6.1. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend het besluit van 8 februari 2022 ter toetsing voorligt. Hoe de gemeente heeft gehandeld tijdens het aankoopproces van de groenstrook ligt niet ter beoordeling voor. Ook kan het in deze procedure niet gaan over de vraag of het college in het verleden handhavend had moeten optreden tegen het gebruik van de gronden bij de percelen [locatie 2] en [locatie 3] voor wonen wegens strijd met de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming "Groen-Waterberging".
6.2. Het college stelt zich op het standpunt dat door het toekennen van de woonbestemming aan de gronden waarop het wijzigingsplan ziet, het groene karakter van de wijk niet wordt aangetast. De totale oppervlakte van deze gronden - waarvan de gronden bij de percelen [locatie 2] en [locatie 3] weer een kleiner deel uitmaken - is volgens het college ongeveer 10% van de oppervlakte van de oorspronkelijke groenstrook. Dat is zodanig beperkt, dat het plan geen noemenswaardige gevolgen heeft voor de groene uitstraling van de wijk, aldus het college. Het college heeft er in dit verband nog op gewezen dat de perceelsgrenzen van alle percelen binnen de groenstrook de bestaande boomstructuren volgen. Omdat de ruimtelijke gevolgen beperkt en aanvaardbaar zijn, heeft het college het toekennen van de woonbestemming aan deze gronden gerechtvaardigd geacht, gelet op het belang dat de eigenaren van de gronden daarbij hebben.
6.3. Uit de door [appellant] genoemde stukken zijn slechts algemene beleidsvoornemens af te leiden die zien op het behoud van de groene uitstraling van de gemeente, in het bijzonder de wijk Zilverkamp. Uit deze stukken volgt niet dat op grond van gemeentelijk beleid de breedte van het openbaar groen altijd minimaal 5 m moet zijn. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het toekennen van de woonbestemming aan de gronden bij de percelen [locatie 2] en [locatie 3] niet leidt tot een aantasting van het groene karakter van de wijk. Bij deze percelen zal weliswaar sprake zijn van een beperkte groene overgang tussen privaat terrein en het achtergelegen fietspad, maar het gaat slechts om een klein deel van de totale groenstrook. Het college heeft in wat [appellant] aanvoert geen aanleiding hoeven zien om deze gronden niet in het wijzigingsplan op te nemen of daarvoor een andere planregeling op te nemen dan het heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
7. Op de zitting heeft [appellant] te kennen gegeven dat zijn betoog over het verleggen van de weg ter hoogte van de Parkdreef 5 geen beroepsgrond is, maar slechts een verzuchting. De Afdeling gaat hier dan ook niet op in.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Grinsven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
739-1070