ECLI:NL:RVS:2024:3389

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
202401886/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek tot verwijdering van geregistreerde absenties in het kader van de bacheloropleiding Verpleegkundige

In deze zaak heeft [appellante], een studente aan de Hogeschool van Amsterdam, verzocht om de verwijdering van twee geregistreerde absenties op 7 en 8 september 2023. Deze absenties waren het gevolg van het feit dat zij voor de start van het studiejaar 2023/2024 niet op de hoogte was van haar rooster en groepsindeling. De opleiding heeft deze informatie pas op 11 september 2023 verstrekt, waardoor [appellante] niet aanwezig kon zijn bij verplichte lessen. Het college van beroep voor de examens (CBE) heeft het verzoek van [appellante] afgewezen, stellende dat de registratie van absenties geen beslissing is in de zin van artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het CBE heeft geoordeeld dat de registratie van absenties niet op rechtsgevolg gericht is, ondanks dat het aantal absenties gevolgen kan hebben voor de beoordeling van de studente.

[appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het CBE niet bevoegd was om over haar bezwaar te oordelen, omdat haar bezwaarschrift ten onrechte als administratief beroepschrift is opgevat. Tijdens de zitting heeft [appellante] aangegeven dat zij vooral bezorgd is over de gang van zaken rondom haar inschrijving en de gevolgen daarvan, maar kon niet duidelijk maken welke schade zij heeft geleden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het CBE onbevoegd was om het administratief beroep te behandelen en heeft de beslissing van het CBE vernietigd. De Afdeling heeft bepaald dat het CBE het bezwaarschrift van [appellante] alsnog moet doorzenden naar het College van Bestuur van de Hogeschool van Amsterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

202401886/1/A2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
[appellante] heeft het opleidingsmanagement verzocht de absenties die op 7 en 8 september zijn geregistreerd, te verwijderen.
Het opleidingsmanagement heeft dit verzoek afgewezen.
[appellante] heeft tegen de afwijzing van haar verzoek bezwaar gemaakt bij het Loket Beroep, Bezwaar en Klacht (hierna: het Loket BBK).
Het Loket BBK heeft het bezwaarschrift van [appellante] opgevat als een administratief beroepschrift en het administratief beroepschrift doorgezonden naar het CBE.
Het CBE heeft bij beslissing van 13 februari 2024 dit administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2024, waar het CBE, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Namens [appellante] heeft haar [vader], via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] volgt sinds het studiejaar 2023/2024 voltijd de bacheloropleiding Verpleegkundige aan de Hogeschool van Amsterdam. Zij was voor de start van het studiejaar 2023/2024 nog niet op de hoogte van de groepsindeling en haar rooster en heeft de opleidingen meerdere malen verzocht om deze informatie. Uiteindelijk heeft de opleiding op 11 september 2023 deze informatie aan haar bekend gemaakt. [appellante] is hierdoor afwezig geweest bij twee verplichte lessen op 7 en 8 september 2023, waarvoor twee absenties zijn geregistreerd.
Besluitvorming
2.       Het CBE heeft aan de beslissing van 13 februari 2024 ten grondslag gelegd dat de afwijzing van het verzoek van [appellante] om de geregistreerde absenties te verwijderen geen beslissing is in de zin van artikel 7.61 van de WHW. Volgens het CBE is de registratie van feitelijke afwezigheid namelijk niet op rechtsgevolg gericht. Het feit dat de vaststelling van het aantal keren dat [appellante] afwezig is, kan leiden tot consequenties voor de beoordeling, maakt dit niet anders. Het CBE heeft hierbij overwogen dat [appellante] tegen die uiteindelijke beoordeling administratief beroep kan instellen.
Het beroep en de beoordeling
3.       [appellante] stelt zich op het standpunt dat het CBE heeft miskend dat het haar voornamelijk gaat om de gang van zaken rondom de inschrijving en niet om de geregistreerde absenties. Door het handelen van de Hogeschool heeft zij namelijk een hele lesweek gemist en het feit dat zij die lessen moet inhalen, zorgt voor extra belasting. Zij voert aan dat zij hierdoor inkomstenderving heeft gehad. [appellante] betoogt verder dat zij bezwaar heeft gemaakt waarop het College van Bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het CvB), na advies van de Geschillenadviescommissie (hierna: de GAC), had moeten beslissen. Volgens [appellante] is haar bezwaarschrift ten onrechte opgevat als een administratief beroepschrift, waardoor de beslissing van het CBE onbevoegd is genomen. Het CBE heeft daarom in strijd met de doorzendplicht van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld. Zij verzoekt de Afdeling haar bezwaarschrift alsnog door te zenden naar het CvB.
3.1.    [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken rondom haar inschrijving. Dit bezwaarschrift is door het Loket BBK doorgezonden naar het CBE ter behandeling als administratief beroepschrift. Zoals het CBE terecht heeft overwogen, is het CBE niet bevoegd hiervan kennis te nemen. Dit betekent echter ook dat het CBE niet bevoegd was te oordelen over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Het CBE had administratief beroepschrift ter behandeling moeten doorsturen aan het CvB. Het beroep slaagt dus in zoverre.
Moet het bezwaarschrift van [appellante] alsnog worden doorgezonden naar het CvB?
4.       Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] absent is geweest tijdens de lessen die plaatsvonden op 7 en 8 september 2023, waarvoor absenties zijn geregistreerd. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] zo dat het haar gaat om de vaststelling dat de oorzaak van de absenties en de gevolgen hiervan, kunnen worden toegerekend aan de opleiding. [appellante] heeft tijdens de zitting bij de Afdeling echter niet duidelijk kunnen maken welke schade zij heeft geleden en wat zij met haar beroep wil bereiken. De opleiding heeft in het kader van de klachtenafhandeling al erkend dat het aan de opleiding te wijten is dat [appellante] niet aanwezig was in de eerste lesweek. Zij heeft hiervoor ook haar excuses aangeboden. Nadat [appellante] zich had ingeschreven, is het misgegaan met de verwerking daarvan en de communicatie met [appellante]. Voor zover het de oorzaak van de absenties en de gevolgen daarvan betreft, is van een beslissing waartegen [appellante] bezwaar kan maken geen sprake.
4.1.    De Afdeling ziet daarom geen reden om het door [appellante] gemaakte bezwaar alsnog door te zenden naar het CvB. De conclusie bij het CvB kan namelijk niet anders zijn dan dat er geen beslissing is waartegen zij in de bezwaarprocedure op kan komen.
5.       Het beroep is gegrond. De beslissing van het CBE van 13 februari 2024 moet worden vernietigd. De Afdeling verklaart het CBE alsnog onbevoegd om kennis te nemen van het administratief beroep.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellante] gegrond;
II.       vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam van 13 februari 2024;
III.      verklaart het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam onbevoegd om van het administratief beroep kennis te nemen;
IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de onder II vermelde beslissing;
V.       gelast dat het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
284-1090