ECLI:NL:RVS:2024:3382

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
202402798/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beoordeling van examen door het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool

In deze zaak heeft de appellant, een student aan De Haagse Hogeschool, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens (CBE) dat zijn examenresultaat van 5,0 als onvoldoende werd beoordeeld. De appellant, die sinds 2016-2017 ingeschreven is voor de voltijdsopleiding HBO-ICT, heeft in studiejaar 2022-2023 voor het eerst deelgenomen aan het examentraject, maar haalde voor zijn eerste en tweede kans een onvoldoende. Na een schikkingsgesprek kreeg hij een derde kans, maar ook deze werd op 5 februari 2024 beoordeeld met een onvoldoende. De appellant betoogde dat de procedure niet correct was verlopen, omdat zijn administratief beroepschrift via de examencommissie was ingediend in plaats van direct bij het CBE, wat volgens hem leidde tot vertraging en frustratie. Hij stelde ook dat de procedure niet transparant was en dat er sprake was van partijdigheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de procedure correct is verlopen. Het CBE heeft de beoordeling van de examinatoren niet inhoudelijk getoetst, maar enkel gekeken of de procedurele waarborgen in acht zijn genomen. De Afdeling oordeelde dat de examinatoren voldoende voorbereid waren en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de examinatoren onvoorbereid waren. De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het CBE in stand blijft. De appellant hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402798/1/A2
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 5 februari 2024 hebben de examinatoren het door [appellant] afgelegde examen beoordeeld met een 5,0.
Bij beslissing van 8 april 2024 heeft het CBE het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het CBE hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 juli 2024, waar [appellant], vergezeld door [persoon], en het CBE, vertegenwoordigd door mr. M.H. Hehemann, zijn verschenen. Ook zijn namens het CBE [gemachtigden] verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is sinds studiejaar 2016-2017 ingeschreven als student voor de voltijdsopleiding HBO-ICT aan De Haagse Hogeschool. In studiejaar 2022-2023 heeft hij voor het eerst deelgenomen aan het examentraject. Dat jaar haalde hij zowel voor de eerste kans, als voor de tweede kans een onvoldoende. Een schikkingsgesprek met de examencommissie IT&D (hierna: de examencommissie) heeft toen geleid tot een derde kans voor het examentraject. Hiervoor zijn twee nieuwe examinatoren aangewezen. Op 29 januari 2024 heeft de examenzitting van de derde kans plaatsgevonden. De examinatoren hebben ook die kans op 5 februari 2024 beoordeeld met een onvoldoende.
Beslissing van het CBE
2.       Het CBE heeft voorop gesteld dat het niet kan treden in de inhoudelijke beoordeling van tentamens of ander door studenten ingeleverd werk. Het heeft daarom alleen beoordeeld of de examinatoren bij het nemen van de beslissing alle procedurele waarborgen in acht hebben genomen en tot de gegeven beslissing mochten komen. Het CBE heeft zich op het standpunt gesteld dat dat het geval is. De examinatoren waren volgens het college voldoende voorbereid op de examenzitting. Zij hebben de beoordeling gemaakt aan de hand van een beoordelingsformulier waarvan niet is afgeweken. Daarbij is niet gebleken dat de examinatoren teveel nadruk hebben gelegd op de presentatie, kleine details of de zenuwen van [appellant]. Het CBE heeft over de omstandigheid dat een van de examinatoren [appellant] kort voor de examenzitting lastig heeft gevallen met de vraag of hij zijn werk nogmaals aan hem kon sturen, opgemerkt dat dat ongelukkig is en het niet ondenkbaar is dat [appellant] hierdoor tijdens zijn presentatie zenuwachtiger was. Deze omstandigheid is volgens het CBE echter onvoldoende zwaarwegend om tot de conclusie te komen dat de procedurele waarborgen rondom de examenzitting niet in acht zijn genomen. Ook dan kan namelijk van een student worden verwacht dat hij in staat is om zijn werk goed te presenteren. Over het uitblijven van feedback over het aantal respondenten heeft het CBE het standpunt ingenomen dat het in lijn is met de geldende werkwijze dat bij herkansingen geen tussentijdse feedback wordt gegeven.
Beoordeling van het beroep
De procedure in administratief beroep
3.       [appellant] betoogt dat de procedure in administratief beroep niet juist is verlopen. Het administratief beroepschrift is via de examencommissie bij het CBE ingediend, terwijl dit volgens hem direct bij het CBE moest worden ingediend. Daardoor heeft de procedure vertraging opgelopen, heeft hij onnodig collegegeld betaald en frustratie ervaren. Daarbij was de procedure bij het CBE niet transparant en was er sprake van partijdigheid.
3.1.    Het betoog slaagt niet. Zoals ook op de zitting bij de Afdeling met [appellant] is besproken moet het CBE een beroep dat is gericht tegen een beslissing van een examinator eerst naar de examencommissie sturen om te kijken of een minnelijke schikking mogelijk is. De Afdeling verwijst naar artikel 7.61, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). Dit schikkingsgesprek heeft op 29 februari 2024 plaatsgevonden. Gelet op de periodes tussen de beslissing van de examinatoren, het schikkingsgesprek en de beslissing van het CBE is de procedure voortvarend en juist verlopen. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt hoe hij hierdoor vertraging heeft opgelopen en waarom de procedure niet transparant was of het CBE bevooroordeeld was.
De beoordeling van de derde kans
4.       [appellant] betoogt dat het CBE ten onrechte niet is ingegaan op de inhoudelijke (her)beoordeling van zijn examenzitting. Verder voert hij aan dat het CBE niet heeft onderkend dat hij voldoende heeft onderbouwd dat één van de examinatoren zich onvoldoende had voorbereid voor de examenzitting. Ook vindt hij dat het CBE er meer rekening mee had moeten houden dat hij door de vraag van die examinator vlak voor zijn examenzitting erg zenuwachtig was geworden. Hij legt uit dat juist dit, gelet op zijn driejarige moeizame afstudeertraject, heel veel invloed heeft gehad op zijn presteren. Het CBE heeft verder ten onrechte het standpunt ingenomen dat hij voldoende feedback heeft gekregen voorafgaand aan de derde kans. [appellant] merkt op dat hij één feedbackmoment heeft gehad, waarin hij geen uitgebreide feedback heeft gekregen. Zo is hem daarbij niets gezegd over het aantal gekozen respondenten. Ook is hem niet gezegd dat hij tussendoor vragen mocht stellen. Tot slot stelt [appellant] dat hij bij voorbaat al kansloos was. De examinatoren hebben op de zitting bij het CBE namelijk gezegd dat zijn presentatie niet tot een voldoende had kunnen leiden vanwege de onvoldoende kwaliteit van zijn documenten.
4.1.    De Afdeling stelt voorop dat de toetsing van het CBE van de beoordeling van examinatoren is beperkt tot de vraag of die beoordeling niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid tot stand is gekomen, het beoordelingsproces zorgvuldig is verlopen en de beslissing niet in strijd is met regelgeving. Dit betekent dat het CBE niet kon toetsen of de beoordeling van de examinatoren inhoudelijk juist is. Voor zover [appellant] betoogt dat het CBE ten onrechte niet is ingegaan op de inhoudelijke (her)beoordeling van zijn examenzitting slaagt dit daarom niet.
4.2.    De Afdeling vat het betoog van [appellant] verder zo op dat het CBE ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de beslissing van de examinatoren zorgvuldig tot stand is gekomen. Dit betoog slaagt evenmin. De Afdeling onderzoekt of het CBE terecht de beoordeling van de examinatoren in stand heeft gelaten, omdat daarbij is voldaan aan voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin zijn gesteld. Over de procedurele waarborgen heeft het CBE naar het oordeel van de Afdeling terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat de examinatoren zijn afgeweken van het beoordelingsformulier. De examinatoren hebben bij ieder onderdeel uitgebreid toegelicht en inzichtelijk gemaakt waarom zij tot de beoordeling voor het desbetreffende onderdeel zijn gekomen. De Afdeling volgt het CBE in het standpunt dat, hoewel het begrijpelijk is dat [appellant] door de vraag naar de documenten vlak voor de presentatie zenuwachtiger is geworden, hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de examinator ook daadwerkelijk onvoorbereid was. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de examencommissie in het verweer en het CBE op de zitting hebben toegelicht dat dit kwam door een technische storing bij het programma OnStage. Verder heeft het CBE op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat ook de gecommitteerde derde in het examentraject, die toezicht houdt op een juist verloop van examenprocedure, heeft bevestigd dat de procedure netjes is verlopen.
4.3.    De Afdeling acht verder van belang dat de derde kans een voortzetting was van hetzelfde examentraject als de eerste en tweede kans. Hoewel bij de eerste twee kansen sprake was van persoonlijke omstandigheden die ertoe hebben geleid dat [appellant] het examentraject niet kon afronden, heeft hij daarop toen wel feedback gekregen. Daarnaast heeft op 13 oktober 2023 een zogenoemd herstelgesprek plaatsgevonden met zowel de nieuwe als oude examinatoren. Daarin hebben de examinatoren ‘feedforward’ gegeven over hoe [appellant] het examentraject succesvol kan afronden. Voor zover [appellant] stelt dat hij niet wist dat hij tussendoor vragen mocht stellen, had het op zijn weg gelegen om bij onduidelijkheid hierover contact op te nemen met de onderwijsinstelling. Wat betreft de onvolledige en onvoldoende feedback op het aantal respondenten, kan van examinatoren niet worden verlangd dat zij bij de beoordeling voorbijgaan aan een fout die in het examentraject over het hoofd is gezien. Over het betoog dat zijn presentatie bij voorbaat niet tot een voldoende had kunnen leiden, acht de Afdeling van belang dat het CBE daarover heeft toegelicht dat een student bij de Haagse Hogeschool geen tussentijdse beoordeling krijgt. Voor zover het mogelijk zou zijn om een student bij een negatieve tussentijdse beoordeling de mogelijkheid te ontnemen het eindexamen toch af te leggen, kon de onderwijsinstelling [appellant] er niet van weerhouden zijn presentatie te geven. Het CBE heeft zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat de beslissing zorgvuldig tot stand is gekomen.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
154-1062