ECLI:NL:RVS:2024:3362

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
202402722/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van een last onder dwangsom opgelegd aan Renover Onroerend Goed B.V. door het college van burgemeester en wethouders van Sluis

Op 20 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Renover Onroerend Goed B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Sluis. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep dat Renover heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder een besluit van het college vernietigd, waarbij aan Renover een last onder dwangsom was opgelegd voor het ongedaan maken van een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Renover exploiteert een kerstbomenkwekerij op het perceel Margarethaweg 2 te Oostburg en is van mening dat er zicht is op legalisatie van de overtreding, omdat er in het verleden omgevingsvergunningen zijn verleend.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen concreet zicht op legalisatie is en dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Wel heeft de voorzieningenrechter besloten om de begunstigingstermijn voor de uitvoering van de last te verlengen met veertien dagen na verzending van de uitspraak, zodat Renover niet direct een dwangsom verbeurt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de hoogte van de dwangsom en de termijn voor uitvoering niet onredelijk zijn, gezien de lange voorgeschiedenis van de zaak en het feit dat het handhavingsverzoek al meer dan vijf jaar geleden is ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor Renover om tijdig te voldoen aan de opgelegde last.

Uitspraak

202402722/2/R1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), hangende het hoger beroep van:
Renover Onroerend Goed B.V. (hierna: Renover), gevestigd in Oostburg, gemeente Sluis,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 12 maart 2024 in zaak nr. 23/9657 in het geding tussen:
[de maatschap]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft het college het handhavingsverzoek van de maatschap van 2 juli 2019 afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2023 heeft het college het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het handhavingsverzoek alsnog toegewezen en aan Renover een last onder dwangsom opgelegd.
Bij uitspraak van 12 maart 2024 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2023 vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft Renover hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft Renover de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 23 april 2024 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2024 opnieuw een besluit op bezwaar genomen en Renover opnieuw een last onder dwangsom opgelegd.
De maatschap en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Renover en de maatschap hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 augustus 2024, waar Renover, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Breda, is verschenen en het college, vertegenwoordigd door M.A.C. Laros, via een videoverbinding heeft deelgenomen. Ook is ter zitting de maatschap, vertegenwoordigd door mr. D. Quakernaat, rechtsbijstandverlener te Leusden, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Daarnaast geldt dat als vóór 1 januari 2024 een last onder dwangsom is opgelegd voor een gepleegde overtreding, op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing blijft tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 2 juli 2019 en op 23 augustus 2023 is een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Renover exploiteert op het perceel Margarethaweg 2 te Oostburg (hierna: het perceel) een kerstbomenkwekerij. De maatschap is exploitant van een pluimveebedrijf en is gevestigd op het perceel [locatie]. Bij besluit van 23 augustus 2023 heeft het college Renover gelast om binnen twee maanden de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo ongedaan te maken. Aan de last is een dwangsom van € 25.000,00 ineens verbonden. Volgens de maatschap strekte de aan Renover opgelegde last onder dwangsom niet ver genoeg, wat voor de maatschap reden was om beroep in te stellen tegen dit besluit.
De aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet verdeeld zijn over de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom. Ook staat voor de rechtbank de overtreding van regels van het bestemmingsplan door Renover vast.
Naar het oordeel van de rechtbank had het college Renover een herstelmaatregel dienen op te leggen die ziet op de verwijdering van bomen, uit te voeren binnen een door het college gestelde termijn en met oplegging van een passende dwangsom.
De rechtbank heeft het besluit van 23 augustus 2023 vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat het college volgens de rechtbank in dat besluit ten onrechte heeft gesteld dat er concreet zicht op legalisatie was. Het college heeft gesteld dat er concreet zicht op legalisatie was, omdat Renover binnen de in dat besluit gestelde termijn alsnog een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Volgens de rechtbank miskent het college daarmee dat er ten tijde van het nemen van het besluit tenminste een begin moest zijn gemaakt met de voor de verlening van de betreffende vergunning vereiste procedure.
De rechtbank heeft bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft het college hiervoor vier weken gegeven.
Het besluit van 23 april 2024
5.       Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college het besluit van 23 april 2024 genomen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dat betekent dat het hoger beroep van Renover van rechtswege ook ziet op dit besluit.
Bij besluit van 23 april 2024 heeft het college Renover gelast om alle kerstbomen op het perceel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" te verwijderen en verwijderd te laten. Het college heeft hiervoor een termijn van drie maanden gegeven. Aan de last is een dwangsom van € 25.000,00 ineens verbonden.
Verzoek om voorlopige voorziening en spoedeisend belang
6.       Renover verzoekt tot schorsing van het besluit van 23 april 2024 tot vier weken nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. De begunstigingstermijn is geëindigd op 23 juli 2024. Renover heeft spoedeisend belang bij haar verzoek, omdat zij een dwangsom kan verbeuren nu de begunstigingstermijn is verstreken.
Beoordeling van het verzoek
7.       Renover betoogt dat er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, omdat er in het verleden omgevingsvergunningen zijn verleend. Daarmee staat vast dat zij weer een omgevingsvergunning kan krijgen. Ook zijn er volgens haar bijzondere omstandigheden die maken dat van handhavend optreden afgezien zou moeten worden. Dit omdat handhavend optreden onevenredig is nu Renover door het college is verzocht een verzoek tot intrekking van de op 13 december 2023 verleende omgevingsvergunning in te dienen. Verder betoogt Renover dat er in het besluit van 23 april 2024 ten onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen bomen die met en bomen die zonder omgevingsvergunning zijn geplant. Door te gelasten dat zij alle bomen moet verwijderen is de last te ruim geformuleerd. Daarnaast betoogt Renover dat de begunstigingstermijn gesteld had moeten worden op 1 februari 2025, na de periode waarin de niet in het betreffende seizoen verkochte gewassen gerooid plegen te worden. Tot slot stelt Renover dat het college ten onrechte een dwangsom ineens heeft opgelegd en dat de hoogte daarvan onredelijk is.
7.1.    Niet in geschil is dat er op grond van artikel 8.6.1, onder a, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied" een omgevingsvergunning nodig is voor het op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" uitvoeren van werkzaamheden, zoals het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat alle bomen op het perceel van Renover illegaal zijn geplant. Dit omdat deze bomen dan wel zonder daarvoor benodigde omgevingsvergunning zijn geplant, dan wel op basis van niet onherroepelijke omgevingsvergunningen die naderhand zijn herroepen of vernietigd. Het gebruik maken van een niet onherroepelijke omgevingsvergunning komt voor eigen rekening en risico. Het is dus niet zo dat de last te ruim is geformuleerd. In het door Renover aangevoerde ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er concreet zicht op legalisatie is. Er ligt nu geen aanvraag voor een omgevingsvergunning en er lag ten tijde van het besluit van 23 april 2024 een verzoek van Renover van 29 maart 2024 om intrekking van de omgevingsvergunning van 13 december 2023. De voorzieningenrechter volgt Renover niet in haar betoog dat de feiten en omstandigheden die zijn voorafgegaan aan het verzoek om intrekking, maken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor handhavend optreden onevenredig is. Renover heeft zelf op 23 oktober 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verwijderen van sierteeltgewassen, maar is het vergunningvoorschrift dat de gewassen voor 1 februari 2024 zijn verwijderd niet nagekomen.
Voorts ziet de voorzieningenrechter in wat Renover heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis met drie rechtbankuitspraken, waarvan er twee onherroepelijk zijn, en het handhavingsverzoek is meer dan vijf jaar geleden gedaan. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom onredelijk is. Gelet op de lange voorgeschiedenis mag van Renover verwacht worden dat zij voorbereidingen heeft getroffen voor het geval dat de bomen verwijderd moeten worden. Wel ziet de voorzieningenrechter gelet op het belang van Renover om nog enige tijd te hebben voor het uitvoeren van de last aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet meteen een dwangsom verbeurt.
7.2.    De voorzieningenrechter ziet aanleiding de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn in het besluit van 23 april 2024 met terugwerkende kracht wordt verlengd tot veertien dagen na verzending van deze uitspraak.
Conclusie
8.       De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn in het besluit van 23 april 2024 met terugwerkende kracht wordt verlengd tot veertien dagen na verzending van deze uitspraak.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn voor de aan Renover Onroerend Goed B.V. opgelegde last onder dwangsom in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sluis van 23 april 2024, kenmerk ED/U/2024, met terugwerkende kracht wordt verlengd tot veertien dagen na verzending van deze uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2024
855