ECLI:NL:RVS:2024:3336
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 19 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 oktober 2022. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 april 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft vastgesteld, omdat niet was gemotiveerd waarom de ambtshalve bevoegdheid om de asielaanvraag te toetsen aan artikel 8 van het EVRM niet was benut. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in dit geval de ambtshalve bevoegdheid niet bestond, waardoor de grief van de staatssecretaris slaagde. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is alsnog ongegrond verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.