ECLI:NL:RVS:2024:333

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
202107021/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 17 december 2020 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 14 oktober 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:333, het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop het onderzoek naar de politieke overtuiging van de vreemdeling en de beoordeling van de vrees voor vervolging plaatsvindt. Dit gebrek aan transparantie maakt het voor de bestuursrechter onmogelijk om effectief te toetsen of de besluiten van de staatssecretaris zorgvuldig zijn voorbereid en gemotiveerd.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 17 december 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de feiten en omstandigheden die op dat moment gelden. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202107021/1/V2.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 oktober 2021 in zaak nr. NL21.518 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest S en A voor het huidige beleid van de staatssecretaris. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier in algemene zin het onderzoek naar en de beoordeling van een door een vreemdeling gestelde politieke overtuiging en de daaruit volgende vrees voor vervolging plaatsvindt, als een vreemdeling stelt bij terugkeer te vrezen voor vervolging wegens het willen uiten van een politieke overtuiging en hij die overtuiging in het land van herkomst niet heeft geuit en deze tot nu toe nog niet heeft geleid tot negatieve belangstelling van de actor van vervolging. Hierdoor is het voor de bestuursrechter niet mogelijk om daadwerkelijk en effectief te toetsen hoe de staatssecretaris in dit soort gevallen het onderzoek en de beoordeling verricht en of concrete besluiten over een gestelde politieke overtuiging en de daaruit volgende vrees voor vervolging zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. Uit deze uitspraak volgt dat de grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 17 december 2020 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen en daarbij rekening moet houden met feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 oktober 2021 in zaak nr. NL21.518;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 17 december 2020, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
853-1021