202403335/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van Zuyd Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 29 januari 2024 heeft de examinator van het vak M6 Performance Management WT het tentamen van [appellante] beoordeeld met het cijfer 6,3.
Bij beslissing van 30 januari 2024 heeft de examinator de beoordeling aangepast in het cijfer 5,0.
Bij beslissing van 29 april 2024 heeft het CBE het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2024, waar [appellante], bijgestaan door [persoon], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] volgt de bacheloropleiding Hotelmanagement aan de Hotel Management School Maastricht. Zij heeft op 26 januari 2024 het tentamen ‘M6 Performance management WT’ afgelegd. Op 29 januari 2024 heeft de examinator haar hiervoor het cijfer 6.3 toegekend en dit cijfer gepubliceerd in Osiris. De examinator heeft vervolgens op 30 januari 2024, 08:04 uur, een e-mail gestuurd naar alle studenten die hebben deelgenomen met de mededeling dat de uitslag van de tentamens nog niet definitief is en dat onderzocht wordt of er bij het nakijken fouten zijn gemaakt. Uit dat onderzoek bleek dat door het gebruik van een verkeerde combinatie antwoordsleutel-toets de tentamenresultaten niet klopten. De tentamens zijn vervolgens, in opdracht van de examencommissie, opnieuw nagekeken wat heeft geleid tot de aanpassing van het cijfer van [appellante]. Op 30 januari 2024 heeft de examinator haar tentamen opnieuw beoordeeld met een 5,0. Het CBE heeft bij beslissing van 29 april 2024 het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Besluitvorming
2. Het CBE heeft aan de beslissing van 29 april 2024 ten grondslag gelegd dat hoewel vast staat dat bij [appellante] de indruk is gewekt dat zij het tentamen met een voldoende had afgesloten, ook duidelijk is dat zij nog niet beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die vereist zijn voor het afronden van het vak. Het belang van [appellante] om de toegekende voldoende te behouden weegt daarom niet op tegen het belang van de opleiding om te waarborgen dat de student voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het behalen van een graad. Het CBE heeft bij de beslissing in aanmerking genomen dat de fout snel is geconstateerd, snel is hersteld en dat met de student adequaat is gecommuniceerd. Ook heeft het CBE hierbij in aanmerking genomen dat [appellante] alsnog naar het laatste studiejaar over kan gaan waarin ze het tentamen opnieuw kan maken.
Het beroep en de beoordeling
3. [appellante] betoogt ten eerste dat de examinator niet bevoegd was om de eerder toegekende en op juiste wijze gepubliceerde beoordeling van haar tentamen in te trekken. Deze bevoegdheid is, behalve bij fraudegevallen, namelijk niet in de wet en regelgeving opgenomen. Volgens [appellante] is de beslissing van 30 januari 2024 daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel genomen en is het CBE hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
3.1. Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat de beoordeling is gebaseerd op een verkeerde antwoordsleutel-toets, waardoor vast staat dat het initiële ingevoerde cijfer, de 6.3, niet de kennis en kunde van [appellante] reflecteert. Op grond van artikel 7:12, tweede lid en artikel 7:12b, eerste lid, van de WHW was de examencommissie daarom bevoegd de examinator opdracht te geven om het tentamen opnieuw na te kijken en alsnog het juiste cijfer toe te kennen. Het CBE heeft hierbij terecht overwogen dat de examencommissie op deze wijze invulling heeft gegeven aan haar wettelijke taak de kwaliteit van de opleiding te waarborgen.
4. [appellante] betoogt verder dat een bestuursorgaan een fout alleen mag herstellen als er geen sprake is van strijd met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij verwijst daarvoor naar uitspraken van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) van 15 februari 2010, CBHO 2009/041 en 28 juli 2011, CBHO 2011/038. Het CBE is er volgens [appellante] ten onrechte aan voorbijgegaan dat daar in dit geval sprake van is. Zij voert aan dat de beslissing van de examinator van 30 januari 2024 in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen. Door de publicatie van het cijfer in Osiris mocht zij er namelijk van uitgaan dat de eerste beoordeling zou kloppen. Ook is er sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de normen van redelijkheid en billijkheid omdat de examencommissie alleen haar eigen belang heeft laten meewegen bij de beslissing om het toegekende cijfer te laten wijzigen.
4.1. Dit betoog slaagt niet. Het is juist dat door de publicatie van het cijfer in Osiris bij [appellante] de verwachting is gewekt dat zij tentamen had gehaald. Het CBE heeft echter deugdelijk gemotiveerd dat in dit geval het belang van de opleiding, het borgen van de kwaliteit, zwaarder weegt dan het belang van [appellante] om de toegekende voldoende te behouden. Het CBE heeft er hierbij terecht op gewezen dat het onjuist zou zijn als [appellante] wordt bevoordeeld, terwijl vast staat zij het tentamen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Daarbij is van belang dat een cijfer voor een tentamen of examen de kennis en kunde van een student moet reflecteren. Dat is bij het aanvankelijk toegekende cijfer niet het geval. Ook heeft het CBE terecht in aanmerking genomen dat de fout snel is geconstateerd, snel is hersteld, dat met [appellante] adequaat is gecommuniceerd en dat [appellante] alsnog naar het laatste studiejaar over kan gaan waarin ze het tentamen opnieuw kan maken. Daar komt bij dat de examinatoren de gevolgen van de fout hebben proberen te beperken. Zo zijn studenten uitgenodigd voor twee extra uitlegsessies ter voorbereiding voor de herkansing en is het aantal benodigde punten voor een voldoende verlaagd. Voor het oordeel dat de belangen van [appellante] niet zijn meegewogen of dat de gevolgen voor haar onevenredig zijn, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024
284-1090