ECLI:NL:RVS:2024:3255

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
202307085/1/R1 en 202307085/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsplan Boterstraat 14a-14j Alkmaar en de omgevingsvergunning voor herontwikkeling

Op 12 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het wijzigingsplan "Boterstraat 14a-14j Alkmaar". Dit wijzigingsplan werd op 10 oktober 2023 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het plan betreft de herontwikkeling van een locatie waar voorheen twee panden stonden die in slechte staat verkeerden. De eigenaar wilde de panden slopen en nieuwbouw realiseren, waarvoor de beeldbepalende status van het pand Boterstraat 14 diende te worden opgeheven. Het college had eerder, op 10 mei 2022, besloten deze status te verwijderen en op 13 oktober 2022 een omgevingsvergunning verleend voor de verbouwing van de bestaande panden naar zeven woningen, één kantoorruimte en één winkelruimte.

Tegen het besluit van het college heeft appellant beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 4 april 2024. Tijdens de zitting zijn de appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en het college vertegenwoordigd door een advocaat verschenen. Eko B.V., de initiatiefnemer van de herontwikkeling, was ook aanwezig. De voorzieningenrechter heeft de zaak onmiddellijk in de hoofdzaak behandeld, waarbij de appellanten onder andere betoogden dat er fouten waren gemaakt in de publicatie van het wijzigingsplan en dat het college niet had kunnen besluiten tot het vaststellen van het wijzigingsplan vanwege de gevolgen voor het parkeren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van de appellanten niet slagen. Het college had terecht de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" van het perceel verwijderd, omdat na de sloop van de panden niet langer aan de voorwaarden voor deze status werd voldaan. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

202307085/1/R1 en 202307085/2/R1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Alkmaar, (hierna tezamen: [appellant]),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Boterstraat 14a-14j Alkmaar" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Eko B.V., vertegenwoordigd door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 juni 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3.       Op de locatie voorheen bekend als Boterstraat 12-14 Alkmaar stonden twee panden leeg die, blijkens de informatie van het college, in slechte staat waren. Het pand Boterstraat 14 had de aanduiding "beeldbepalend". De eigenaar wilde de locatie herontwikkelen door sloop van huidige bebouwing, behoudens de vloer en een deel van een muur, en het realiseren van nieuwbouw. Om sloop en nieuwbouw te kunnen realiseren diende de beeldbepalende status van het pand te worden verwijderd. Het college heeft op 10 mei 2022 besloten de aanduiding "beeldbepalend" te verwijderen.
Bij besluit van 13 oktober 2022 is vervolgens aan Eko B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de bestaande panden (realiseren zeven woningen, één kantoorruimte en één winkelruimte). Hierdoor zijn de oorspronkelijke adressen vervallen en heeft de locatie nu de adressen Boterstraat 14 a — 14j. Dit besluit is nog niet onherroepelijk.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning over het hoofd is gezien dat naast de aanduiding "beeldbepalend" ook de aanduiding in het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum" van de locatie met de medebestemming "Waarde-Cultuurhistorie" een belemmering vormt voor het realiseren van het bouwplan. Deze medebestemming is hier in het bestemmingplan opgenomen vanwege de aanduiding "beeldbepalend pand". Met het wijzigingsplan is beoogd recht te doen aan de feitelijke motivering om de aanduiding "beeldbepalend" te laten vervallen.
Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum" door de verwijdering van de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" op het perceel Boterstraat 14a-14j in Alkmaar.
Beroepsgronden
Fouten publicatie
4.       [appellant] betoogt dat in de zienswijzefase bij de bekendmaking fouten zijn gemaakt, die ook zijn erkend in de nota van beantwoording van de zienswijze, maar niet zijn gecorrigeerd. Hij wijst er op dat op de website van de gemeente een link werd getoond naar de publicatie van het ontwerp wijzigingsplan Dorpsstraat 65 te Marken dat met de in geding zijnde locatie vanzelfsprekend niets van doen heeft. [appellant] geeft aan dat het college heeft gesteld dat die fout al drie jaar eerder is gemaakt en zich niet laat corrigeren. Hij wijst er op dat het college vervolgens stelt dat het een en ander zou aanpassen zodat het identificatienummer op een ander getal eindigt. Volgens [appellant] was de wijziging dus wel degelijk mogelijk, maar heeft het college ervoor gekozen om dat niet (al eerder) door te voeren.
Voor zover het college stelt dat belanghebbenden in voldoende mate zouden zijn geïnformeerd om hun zienswijze kenbaar te maken en dus niet in hun belangen zouden zijn geschaad is dat volgens [appellant] niet afdoende. Het ontwerp wijzigingsplan Boterstraat 14 A -14 J heeft immers niet ter inzage gelegen, althans niet op de daarvoor voorgeschreven wijze. Derden hebben geen kennis kunnen nemen van dit ontwerp wijzigingsplan. De logische mogelijkheid om tot herstel te komen was het opnieuw ter inzage leggen van dit ontwerp. Het college heeft daarvoor niet gekozen. Dit gebrek is derhalve nog altijd aanwezig. Volgens [appellant] zijn er meer bewoners van aangrenzende percelen die reeds te kennen hebben gegeven zich met de ontwikkelingen op het perceel Boterstraat 14A-14J te Alkmaar niet te kunnen verenigen. De bezwaarschriften die deze omwonenden zelfstandig hebben ingediend zijn door het college kennelijk niet als zodanig herkend, althans niet geregistreerd. Zij worden in deze derhalve wel degelijk in hun positie benadeeld, aldus [appellant].
4.1.    Vast staat dat de link in de publicatie op de website van de gemeente in eerste instantie geen toegang gaf naar de publicatie van het juiste bestemmingsplan. Uit de naam van het ontwerpwijzigingsplan alsmede hetgeen in de publicatie onder "Gebied" en "Doel" was opgenomen bleek echter heel duidelijk welk adres het ontwerpplan betrof. Verder staat vast dat [appellant] niet is benadeeld door de verkeerde link in de publicatie. Van andere belanghebbenden die mogelijk zouden zijn benadeeld is niet gebleken. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat [appellant] noch andere belanghebbenden door het gebrek in hun belangen zijn geschaad.
Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Parkeren
5.       [appellant] betoogt dat het college het wijzigingsplan niet heeft vast kunnen stellen, gelet op de gevolgen daarvan voor het parkeren. Hij voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het aspect parkeren gekoppeld aan het gebruik geregeld blijft via het moederplan. [appellant] wijst er op dat het moederplan het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum" is dat onherroepelijk is geworden in 2013 en dat de raad vijf jaar later het "Parapluplan Parkeren 2018" heeft vastgesteld. Dit bestemmingsplan omvat het toenmalige volledige grondgebied van de gemeente Alkmaar en vermeldt uitdrukkelijk de bestemmingsplannen waarvoor de parkeerregeling is gaan gelden. [appellant] wijst er op dat het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren 2018" een nieuwe regeling bevat die in de plaats treedt van de in de uitdrukkelijk genoemde bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum"m opgenomen regeling.
[appellant] voert aan dat in het wijzigingsplan het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren 2018" in het geheel niet wordt genoemd en uitsluitend wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum". Er is voor gekozen bepaalde regels onverminderd van toepassing te verklaren zoals de begrippenlijst, de wijze van meten, de bestemming "Gemengd", de bestemming "Waarde-archeologie 1" en de overige regels als opgenomen in het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum". Het college heeft echter nagelaten om ook de regels van het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren 2018" expliciet van toepassing te verklaren. Daardoor is volgens [appellant] slechts de regeling zoals opgenomen in het wijzigingsplan waar een regeling voor het parkeren volledig ontbreekt, alsmede de regeling van het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum 2013" van toepassing, waarin deze eveneens ontbreekt. Volgens [appellant] verkeert het college, blijkens de beantwoording van de zienswijze, ten onrechte in de veronderstelling dat het aspect parkeren zoals in het "Parapluplan Parkeren 2018" op het moederplan van toepassing werd verklaard van overeenkomstige toepassing is.
Volgens [appellant] kan en mag, indien voor het perceel Boterstraat 14 A-14 J een omgevingsvergunning wordt aangevraagd uitgaande van dit wijzigingsplan niet aan het "Parapluplan Parkeren 2018" worden getoetst. Het wijzigingsplan is immers van latere datum en vormt primair het toetsingskader. De regels uit het moederplan die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard zijn dan ook van toepassing, maar het tussentijds vastgestelde bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren 2018" niet; het college heeft dat volgens [appellant] miskend.
[appellant] wijst op de gevolgen van deze regeling die volgens hem verstrekkend zijn. Het toevoegen van negen appartementen met zeven woningen, een kantoorruimte en een winkelruimte op een locatie waar oorspronkelijk slechts twee winkels met bijbehorende woning aanwezig waren, zal leiden tot een aanzienlijke parkeerbehoefte die niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd. In het "Parapluplan Parkeren 2018" is namelijk als regel gesteld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van de functie in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op eigen terrein dient te worden voorzien.
5.1.    Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het parapluplan van toepassing blijft. Het parapluplan is van toepassing op alle bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen die in bijlage 1 van het parapluplan zijn opgenomen. In deze bijlage is het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum" genoemd. Met het wijzigingsplan is toepassing gegeven aan de bevoegdheid, als bedoeld in artikel 16.4 van de regels van het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum", die uitsluitend ziet op het verwijderen van de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie", waarmee dus slechts een deel van het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum" is gewijzigd. Uit de omstandigheid dat het parapluplan niet wordt genoemd in de toelichting van het wijzigingsplan volgt niet dat met het wijzigingsplan tevens de toepasselijkheid van het parapluplan is gewijzigd.
Het betoog slaagt niet.
Verwijderen dubbelbestemming
6.       [appellant] betoogt dat het college met het wijzigingsplan ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" van het perceel heeft verwijderd.
[appellant] wijst er op dat in het wijzigingsplan wordt verwezen naar een besluit van het college van 10 mei 2022 met betrekking tot het verwijderen van de beeldbepalende status dat niet als bijlage bij het wijzigingsplan is gevoegd. Hij vraagt zich af wat de status van een dergelijk besluit is waartegen geen rechtsmiddelen mogelijk zijn. Uit de besluitenlijst van het college van 10 mei 2022 blijkt dat het hier gaat om een reactie op een principeverzoek. Van een besluit is geen sprake, aldus [appellant].
[appellant] wijst verder op de betekenis van de beeldbepalende status van het pand. Pas wanneer het pand geen beeldbepalende status meer heeft kan sloop en nieuwbouw mogelijk worden gemaakt. Als het gaat om het verloren gaan van bouwhistorische waarden, dan stelt de erfgoedcommissie zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om de beeldbepalende status voor deze percelen er af te halen. [appellant] verwijst ter zake naar het besluit van 10 mei 2022. In dat besluit wordt verder aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de toekomstige ontwikkeling van het belendende pand en derhalve zijramen zijn uitgesloten. De erfgoedcommissie heeft aangegeven dat in beide panden de 17e-eeuwse spanten nog aanwezig zijn, evenals de historische bouwmuren. Bovendien zijn de gevels en kappen evident historisch en daarbij waardevol.
Bij beeldbepalende panden wordt het bestaande als uitgangspunt genomen en moeten de bestaande contouren en karakteristieken gehandhaafd worden. Dit is volgens [appellant] hier niet het geval en hij stelt dat de welstands- en erfgoedcommissie niet akkoord is. De commissie vindt volgens [appellant] bovendien dat op deze manier de grote verscheidenheid aan bouwhoogtes in de beschermde historische binnenstad allemaal gelijkgetrokken dreigen te worden. Daarmee raakt het beschermde karakter verloren. In het collegeverslag is volgens [appellant] vervolgens aangegeven dat het aan initiatiefnemer is om het plan aan te passen en een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen. Anders dan in de toelichting bij dit wijzigingsplan vermeld, is er geen besluit genomen dat de beeldbepalende status van het pand aan de Boterstraat 14 moest worden verwijderd. [appellant] stelt dat het collegevoorstel het advies van de welstands- en erfgoedcommissie van 17 februari 2022 en 31 maart 2022 bevestigt.
[appellant] wijst er op dat in de omgevingsvergunning van 13 oktober 2022 ten onrechte op geen enkele wijze een relatie is gelegd met de toelichting van het wijzigingsplan. Daar waar in het wijzigingsplan wordt gesteld dat de historische bouwsubstantie die behouden kan blijven in de nieuwbouw wordt teruggebracht, zoals de 16e/vroeg 17e-eeuwse eiken jukken van een oud-Hollandse kapconstructie, is dat op geen enkele wijze als verplichting in de omgevingsvergunning opgenomen. [appellant] voert aan dat in het wijzigingsplan die eis evenmin wordt gesteld.
[appellant] stelt dat de bebouwing, kennelijk met goedvinden van het college, maar zonder een daartoe strekkend besluit, is gesloopt. Volgens [appellant] hanteert het college een omgekeerde redenering en stelt het dat, nu de sloop heeft plaatsgevonden, de beeldbepalende status van het pand is komen te vervallen. Voor zover het college heeft verwezen naar het inspectierapport van Monumentenwacht Noord-Holland (uitgevoerd in opdracht van Eko B.V., de initiatiefnemer) van 31 augustus 2021 blijkt volgens [appellant] uit dat inspectierapport niet dat het noodzakelijk is om het pand te slopen en/of de beeldbepalende status van het pand aan de Boterstraat 14 te verwijderen. Uit het inspectierapport volgt dat de dragende muren en de fundering, het casco van het pand voor zover zichtbaar in redelijke tot goede staat verkeerden. Het rapport is opgesteld uitsluitend met de bedoeling om een renovatieplan te ondersteunen en aan te geven welke onderdelen hergebruikt of gehandhaafd kunnen blijven. Het geeft volgens [appellant] geen enkel inzicht in de vraag of de cultuurhistorische, bouwhistorische en/of beeldbepaalde elementen nog aanwezig zijn dan wel zonder ingrijpende wijzigingen aan het bouwwerk kunnen worden hersteld. Ook wordt met dit onderzoek volgens hem niet de vraag beantwoord of de cultuurhistorische, bouwtechnische en/of beeldbepalende elementen welke aanwezig zijn in het bouwwerk redelijkerwijs niet langer geheel of gedeeltelijk te handhaven zijn in relatie tot de functie die het bouwwerk moet of uitsluitend nog kan vervullen. Dit zijn volgens [appellant] de vragen die het bestemmingsplan op grond van artikel 16.4 van de planregels bij een wijzigingsplan aan het college oplegt, maar deze zijn volgens hem onbeantwoord gebleven. Slechts de doelstelling van initiatiefnemer, namelijk het veel groter en hoger bouwen dan de bestaande bebouwing, is als leidraad gehanteerd, aldus [appellant].
6.1.    Artikel 16, lid 16.4, van het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum" luidt:
"Het bevoegde gezag is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat:
a. bij één of meerdere bestemmingsvlakken of adressen de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' wordt verwijderd mits:
1. de cultuurhistorische, bouwhistorische en/of beeldbepalende elementen niet langer aanwezig zijn in de bouwwerken op de met de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' gelegen gronden en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het bouwwerk kunnen worden hersteld;
2. de cultuurhistorische, bouwtechnische en/of beeldbepalende elementen welke aanwezig zijn in de bouwwerken op de met de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' gelegen gronden, redelijkerwijs niet langer geheel of gedeeltelijk te handhaven zijn in relatie tot de functie die het bouwwerk moet of uitsluitend nog kan vervullen;
b. indien door verbeterwerkzaamheden, dan wel door gewijzigde inzichten, een bouwwerk welke gelegen is op gronden waarop niet de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' van toepassing is, cultuurhistorische en/of beeldbepalende waarde krijgt, deze gronden tevens de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' toe te kennen."
6.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat hetgeen ter beoordeling voorligt het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan is en niet de status van het besluit van het college van 10 mei 2022 of de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning van 13 februari 2022. In deze procedure is uitsluitend het laten vervallen van de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" aan de orde. Het laten vervallen van die dubbelbestemming in het wijzigingsplan is niet in strijd met artikel 16, lid 16.4, van het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum", waarin de wijzigingsbevoegdheid is geregeld. Daarin staat immers dat wijziging mogelijk is als de cultuurhistorische, bouwhistorische en/of beeldbepalende elementen niet langer aanwezig zijn in de bouwwerken op de met de dubbelbestemming "Waarde-cultuurhistorie" gelegen gronden en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het bouwwerk kunnen worden hersteld. Vast staat dat na de sloop aan deze voorwaarde werd voldaan. Het verwijderen van de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" heeft verder geen gevolgen voor andere omliggende panden of bouwwerken en het wijzigingsplan voorziet ook niet in bouwmogelijkheden. Dat het wijzigingsplan gevolgen heeft voor een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning maakt verder niet dat het wijzigingsplan niet juist is.
Er is voorts geen grond voor het oordeel dat in het wijzigingsplan een eis opgenomen had moeten worden met betrekking tot het terugbrengen van de historische elementen in de nieuwbouw. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 16, lid 16.4, van het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum" hiervoor geen grondslag biedt. Ook betrekt de voorzieningenrechter hierbij dat, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, in de reeds verleende omgevingsvergunning is voorzien in het terugbrengen van de historische eiken jukken/dakspanten in het bouwwerk. Deze elementen zijn immers opgenomen op de bouwtekeningen en er dient conform deze tekeningen te worden gebouwd.
Het betoog slaagt niet.
Overgangsrecht
7.       [appellant] betoogt dat het in het wijzigingsplan opgenomen overgangsrecht niet juist is geformuleerd. Hij voert daartoe aan dat de overgangsrechtelijke bepaling bescherming biedt aan een omgevingsvergunning voor het bouwen waarbij het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bepalend is. Hier heeft het college er niet voor gekozen om, zoals het ten aanzien van andere bepalingen wel gedaan heeft, te verwijzen naar het zogenoemde moederplan, het bestemmingsplan "Binnenstad Centrum", en de overgangs- en slotregels zoals in dat bestemmingsplan opgenomen "onverminderd van toepassing te verklaren". Daardoor moet, daar waar over het bestemmingsplan gesproken wordt, daarin volgens [appellant] gelezen worden het wijzigingsplan. Het wijzigingsplan wordt immers onderdeel van het moederplan. Dit heeft tot gevolg dat, gelet op de specifieke formulering van dit overgangsrecht, de reeds verleende en in bezwaar aan de orde gestelde omgevingsvergunning onder dit overgangsrecht zal vallen.
7.1.    Artikel 6, lid 6.1, van het wijzigingsplan luidt:
"a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan."
7.2.    Het college heeft toegelicht dat het in artikel 6 van de regels opgenomen overgangsrecht in overeenstemming is met de in het artikel 3.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven "standaardregels bestemmingsplan" en het overgangsrecht uit het moederplan. Verder heeft het college toegelicht dat het overgangsrecht uitsluitend ziet op afwijking op bouwwerken die reeds vergund zijn, gebouwd worden, dan wel gerealiseerd zijn. De reeds verleende omgevingsvergunning voor de Boterstraat 14a-14j geeft een bouwrecht voor een concreet bouwplan.
Voor zover [appellant] stelt dat het overgangsrecht mogelijk maakt dit bouwplan te realiseren nadat de vergunning zou worden ingetrokken wordt overwogen dat, indien de omgevingsvergunning wordt herroepen, ingetrokken of vernietigd, het overgangsrecht niet langer geldt. In dat geval mag niet meer worden gebouwd worden krachtens deze niet langer bestaande vergunning.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10.     Het college dient, gelet op het onder 4.1 genoemde gebrek in het bestreden besluit, op na te melden wijze te worden veroordeeld in de door de stichting gemaakte proceskosten. De Afdeling ziet verder, gelet op het onder 4.1 genoemde gebrek, aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het college het door de stichting betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       wijst het verzoek af;
III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het verzoek en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2024
580