ECLI:NL:RVS:2024:3251
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen weigering uitzetting achterwege te laten
Op 9 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 7 juli 2022 had geweigerd om te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege zou blijven, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit werd later door de staatssecretaris op 7 maart 2024 ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.
De rechtbank Den Haag verklaarde op 2 juli 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van 9 augustus 2024 bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling nam de motivering van de rechtbank over en oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak leidde. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De beslissing houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.