ECLI:NL:RVS:2024:325

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
202306957/1/R3 en 202306957/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Morspoortgebied gemeente Leiden en de bezwaren van de Wijkvereniging en HVOL

Op 31 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan "Morspoortgebied" van de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 12 oktober 2023, behelst de sloop van bestaande bebouwing in het gebied tussen de Morssingel, Morsweg, Morspad, Paul Krugerstraat en de spoorlijn Leiden-Utrecht, om plaats te maken voor een nieuwe woonwijk met maximaal 500 woningen en een nieuw sociaal pension. De Wijkvereniging Stationsgebied Leiden en de Historische Vereniging Oud Leiden en de Erfgoedvereniging Bond Heemschut (HVOL) hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij onder andere een voorlopige voorziening hebben verzocht.

De Wijkvereniging heeft betoogd dat de raad een onafhankelijke risicoanalyse had moeten laten uitvoeren vanwege de uitbreiding van het sociaal pension van 35 naar 50 wooneenheden. HVOL heeft zich specifiek gericht op het behoud van een glas-in-betonkunstwerk in het kantoorgebouw Stationsplein 107. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld op een zitting op 16 januari 2024, waar verschillende partijen aanwezig waren, waaronder vertegenwoordigers van de Wijkvereniging en HVOL, alsook de raad van de gemeente Leiden.

In de uitspraak oordeelt de voorzieningenrechter dat de raad niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen risicoanalyse uit te laten voeren, en dat de bezwaren van HVOL met betrekking tot het kunstwerk niet gegrond zijn. De voorzieningenrechter verklaart de beroepen ongegrond en wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306957/1/R3 en 202306957/2/R3.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1.       Wijkvereniging Stationsgebied Leiden, gevestigd te Leiden,
2.       Historische Vereniging Oud Leiden en de Erfgoedvereniging Bond Heemschut, gevestigd te Leiden,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Morspoortgebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Wijkvereniging Stationsgebied Leiden (hierna: de Wijkvereniging) en Historische Vereniging Oud Leiden en de Erfgoedvereniging Bond Heemschut (hierna samen en in enkelvoud: HVOL) beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Wijkvereniging heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op een zitting behandeld op 16 januari 2024, waar de Wijkvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], HVOL, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Zweers, advocaat te Den Haag, drs. A.B.F. Nijssen, ir. H.J.H. Vos en ing. J.J.F. Deurman, zijn verschenen. Ook zijn Portaal Woningcorporatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde E], en Stichting De Binnenvest, vertegenwoordigd door [gemachtigde F], op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Kortsluiting
2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3.       Het bestemmingsplan "Morspoortgebied" geldt voor het gebied tussen de Morssingel, Morsweg, Morspad, Paul Krugerstraat en de spoorlijn Leiden-Utrecht. De bebouwing in dit gebied - bestaande uit het kantoorgebouw Stationsplein 107, de Morspoortgarage en de Morspoortkazerne - wordt gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe woonwijk bestaande uit maximaal 500 woningen, een (ondergrondse) parkeergarage en overige functies waaronder een nieuw sociaal pension ter vervanging van het huidige sociaal pension. Het aantal wooneenheden van het sociaal pension wordt van 35 vergroot naar 50.
De Wijkvereniging en HVOL kunnen zich niet met het plan verenigen. De Wijkvereniging vindt dat de raad een onafhankelijke risicoanalyse moet laten uitvoeren vanwege de vergroting van het sociaal pension. Het beroep van HVOL richt zich specifiek op het al dan niet behouden van een glas-in-betonkunstwerk.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroep van HVOL
5.       HVOL betoogt dat onderdeel zes van het raadsbesluit tot vaststelling van het plan ondeugdelijk is, en onzorgvuldig tot stand gekomen is. De sloop van het kunstwerk van Jan Meine Jansen in het centrale trappenhuis van Stationsplein 107 komt hiermee volgens HVOL open te liggen, HVOL geeft aan dat zij niet (op tijd) genoeg financiële middelen zal hebben om dit te voorkomen. Ook wijst HVOL erop dat de raad de kosten van het demonteren en verplaatsen van het kunstwerk te hoog heeft ingeschat. Verder is het voor HVOL lastig om fondsen te werven, omdat de gemeente geen monumentenstatus heeft toegekend. In het plan is regel 9.1, onder c, opgenomen over een uitzondering op de bouwregels als daardoor het kunstwerk behouden kan worden; daaruit blijkt volgens HVOL de verbinding tussen het plan en onderdeel zes van het raadsbesluit.
5.1.    In het raadsbesluit is onder punt zes het volgende opgenomen: "Het kunstwerk van Jan Menno Meine Jansen in het centrale trappenhuis van Stationsplein 107 niet te behouden tenzij er
- door de HVOL en de erven voor eind 2023 financiële middelen zijn gevonden voor de feitelijke kosten van opslag van het glas
- er voor eind 2024 een geschikte alternatieve plek is gevonden in de openbare ruimte van het Morspoortterrein of het stationsgebied is gevonden
- en er door de HVOL voor eind 2024 middelen zijn gevonden voor de totale kosten van herplaatsing van het kunstwerk in de openbare ruimte van het Morspoortterrein of stationsgebied".
5.2.    Artikel 9.1, onder c, van de planregels luidt:
"In afwijking van het onder a genoemde kan met meer dan 10% worden afgeweken van de maximale bouwhoogte specifiek voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de bestemmingen Groen en Verkeer indien dit noodzakelijk is voor de inpassing van het glas-in-beton kunstwerk van Jan Menno Meine Jansen dat is gebouwd in het kantoorpand met adres Stationsplein 107".
5.3.    De gemeente is zelf eigenaar van het gebouw Stationsplein 107, met de glas-in-betonmuur (het kunstwerk). Tussen partijen is niet in geschil dat het kunstwerk na verlening van een sloopvergunning voor dit gebouw gesloopt zou mogen worden. Het gebouw heeft geen monumentenstatus. Het bestemmingsplan verandert hier niets aan en dit was ook al mogelijk onder het voorafgaande plan. Uit artikel 9.1, onder c, van de planregels volgt alleen dat voor inpassing van het kunstwerk kán worden afweken van de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het legt geen verplichting op het kunstwerk te behouden, maar biedt voor het geval dat het kunstwerk behouden wordt alleen de mogelijkheid de herplaatsing van dit kunstwerk planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan maakt niet mogelijk of onmogelijk dat het kunstwerk wordt behouden of wordt gesloopt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het raadsbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins juridisch geen stand kan houden.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van de Wijkvereniging
Risicoanalyse
6.       De Wijkvereniging betoogt dat de raad ten onrechte geen onafhankelijke risicoanalyse heeft uit laten voeren, terwijl de Wijkvereniging hier meerdere keren om heeft verzocht. Volgens de Wijkvereniging moet er een risicoanalyse worden gedaan naar de (sociale) veiligheid vanwege de uitbreiding van het sociaal pension.
6.1.    De raad heeft toegelicht waarom hij een risicoanalyse niet nodig vindt; op dit moment zijn er 35 wooneenheden in het sociaal pension, de toename naar 50 is volgens de raad niet zo groot dat een risicoanalyse nodig is. Volgens de raad blijkt uit ervaring met het huidige sociaal pension dat de sociale veiligheid in de buurt gewaarborgd kan blijven. Hierbij wijst de raad ook op de samenwerking tussen de gemeente, politie, handhaving en De Binnenvest (het sociaal pension). De gekozen locatie biedt de mogelijkheid om het sociaal pension een goede buitenruimte te geven die afgeschermd is van de rest van de buurt. De voorzieningenrechter ziet in wat de Wijkvereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een risicoanalyse door een onafhankelijke deskundige uit had moeten laten voeren.
Het betoog slaagt niet.
Participatie
7.       De Wijkvereniging betoogt dat er onvoldoende participatiemogelijkheden zijn geboden, en dat dit onzorgvuldig is. De wijkvereniging verwachtte dat de raad na het kiezen van de locatie voor het sociaal pension binnen het plangebied zou vragen wat omwonenden hier van vinden, maar dat is niet gebeurd. Volgens de Wijkvereniging had meer overleg met omwonenden over de locatie moeten plaatsvinden.
7.1.    Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Aan de wettelijke eisen voor de voorbereiding van het bestemmingsplan is voldaan.
Het bieden van inspraak, bovenop de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen over het ontwerpplan, maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat de raad geen inspraak heeft geboden, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft overigens toegelicht dat er een informatieavond voor bewoners is georganiseerd, en een klankbordgroep is opgericht. De voorzieningenrechter ziet in wat de Wijkvereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld bij het kiezen van de locatie voor het sociaal pension.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       De beroepen zijn ongegrond. Gelet hierop worden de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen ongegrond;
II.       wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
944