ECLI:NL:RVS:2024:323

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
202006681/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

Op 30 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend, die op 31 oktober 2020 werd afgewezen, en tegen deze afwijzing was hij in beroep gegaan bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdeling op 9 december 2020 ongegrond.

In de uitspraak van de Raad van State werd ingegaan op de gevolgen van een eerder arrest en de manier waarop de staatssecretaris het onderzoek naar de politieke overtuiging van de vreemdeling en de vrees voor vervolging heeft uitgevoerd. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe deze beoordeling plaatsvond, vooral in gevallen waarin vreemdelingen vrezen voor vervolging vanwege niet-geuite politieke overtuigingen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202006681/1/V2.
Datum uitspraak: 30 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2020 in zaken nrs. NL20.19180 en NL20.19381 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 9 december 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest S en A voor het huidige beleid van de staatssecretaris. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier in algemene zin het onderzoek naar en de beoordeling van een door een vreemdeling gestelde politieke overtuiging en de daaruit volgende vrees voor vervolging plaatsvindt, als een vreemdeling stelt bij terugkeer te vrezen voor vervolging wegens het willen uiten van een politieke overtuiging en hij die overtuiging in het land van herkomst niet heeft geuit en deze tot nu toe nog niet heeft geleid tot negatieve belangstelling van de actor van vervolging. Hierdoor is het voor de bestuursrechter niet mogelijk om daadwerkelijk en effectief te toetsen hoe de staatssecretaris in dit soort gevallen het onderzoek en de beoordeling verricht en of concrete besluiten over een gestelde politieke overtuiging en de daaruit volgende vrees voor vervolging zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. Uit deze uitspraak volgt dat de eerste grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen zijn gegrond en het besluit van 31 oktober 2020 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen en daarbij rekening moet houden met feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2020 in zaken nrs. NL20.19180 en NL20.19381;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 31 oktober 2020, V-[...]
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2024
853-1024