202206029/1/A3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eerbeek, gemeente Brummen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 september 2022 in zaak nr. 21/716 in het geding tussen:--
[appellant]
en
de burgemeester van Brummen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2020 heeft de burgemeester een aanvraag van [appellant] om afgifte van een reisdocument voor vreemdelingen afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 21 juli 2020 ingetrokken en de aanvraag van [appellant] buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 7 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G. Bussink-Klein Wolterink en Y.J. Spoelman - Jager, zijn verschenen. Ook was de echtgenote van [appellant] aanwezig.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is afkomstig uit Turkije en verblijft in Nederland op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Zijn Turkse paspoort is op 17 juni 2018 door het Turkse consulaat ingenomen. [appellant] wordt er namelijk van verdacht lid te zijn van de PKK, een organisatie die zowel door Turkije als door Nederland en de Europese Unie wordt gezien als een terroristische organisatie. Hij wordt daarvoor in Turkije vervolgd. [appellant] heeft de burgemeester gevraagd hem een reisdocument voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet (een zogenoemd vreemdelingenpaspoort) te verstrekken zodat hij toch kan reizen.
2. De burgemeester heeft de aanvraag aanvankelijk afgewezen in het besluit van 21 juli 2020, omdat het afgeven van een vreemdelingenpaspoort in het geval van [appellant] naar internationale opvattingen een te grote inbreuk maakt op de soevereiniteit van Turkije. Nederland zou zich daarmee gezien de verdenking van betrokkenheid bij de PKK namelijk mengen in de lokale rechtsgang van Turkije. De minister van Buitenlandse Zaken heeft daarom bedenkingen als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortuitvoeringsregeling 2001 tegen de afgifte. In het besluit op bezwaar heeft de burgemeester dit besluit ingetrokken en de aanvraag conform artikel 39, in samenhang gelezen met artikel 14 van de Paspoortuitvoeringsregeling 2001 niet in behandeling genomen. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar in stand gelaten.
3. Het wettelijk kader, voor zover van belang, is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Bespreking hoger beroep
4. [appellant] betoogt, zoals toegelicht ter zitting, dat de burgemeester had moeten afwijken van het advies van de minister van Buitenlandse Zaken en hem een vreemdelingenpaspoort had moeten verstrekken, omdat de PKK te gemakkelijk als terroristische organisatie wordt bestempeld en in de ogen van de Turkse autoriteiten iedere Koerd al snel lid is van de PKK. Hij is niet betrokken bij de PKK en wordt dan ook ten onrechte vervolgd. De Afdeling volgt dit betoog niet. De rechtbank heeft namelijk, onder verwijzing naar de geschiedenis van totstandkoming van artikel 14 van de Paspoortwet, terecht overwogen dat verstrekking van reisdocumenten aan vreemdelingen, die onderdaan zijn van een ander land, slechts in uitzonderlijke situaties zal plaatsvinden omdat dit naar internationale opvattingen een inbreuk maakt op de soevereiniteit van een andere staat. De burgemeester heeft zich in dit geval, gezien de strafrechtelijke vervolging van [appellant] in Turkije en het advies van de minister van Buitenlandse Zaken, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich nu niet voordoet. Vergelijk de uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:420, onder 4.1 en 4.2. Dat [appellant] naar eigen zeggen onschuldig is en een andere visie heeft op de rol van de PKK, is onvoldoende om voorbij te gaan aan de door de minister en burgemeester in dit geval betrokken internationale betrekkingen. Ook heeft de rechtbank al terecht overwogen dat het belang van [appellant] om met zijn familie naar Disneyland Parijs of naar familie in Duitsland te reizen niet opweegt tegen het belang van de internationaal betrekkingen in dit geval, zodat het besluit van de burgemeester om de aanvraag niet in behandeling te nemen niet onevenredig is. Reeds om die reden kan wat [appellant] heeft aangevoerd over artikel 8 van het EVRM ook niet leiden tot een geslaagd hoger beroep. Hoewel [appellant] tot slot heeft gesteld dat in de praktijk diverse voorbeelden bestaan waarin er toch een vreemdelingenpaspoort is verstrekt, is ter zitting gebleken dat de betreffende personen, anders dan [appellant], in het bezit waren van een internationale beschermingsstatus en dus geen gelijk geval betreffen. Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
802
BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 14
Aan andere in het Europese of Caribische deel van Nederland, dan wel Aruba, Curaçao of Sint Maarten toegelaten vreemdelingen dan bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13, die geen reisdocument van een ander land kunnen verkrijgen dan wel die kunnen aantonen dat van hen redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij van een ander land een reisdocument aanvragen, kan binnen de grenzen bij deze wet bepaald, een reisdocument voor vreemdelingen worden verstrekt.
Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001
Artikel 14. Beoordeling aanspraak door Minister van Buitenlandse Zaken
1 De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber of er aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet is voldaan.
2 Indien er vanwege de internationale betrekkingen bedenkingen bestaan over het verstrekken van het reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, vermeldt de Minister van Buitenlandse Zaken schriftelijk, gemotiveerd waaruit de bedenkingen bestaan.
Artikel 39
1 Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.2, 2.6 tot en met 2.9 en 2.12 tot en met 2.17 van het besluit en de artikelen 12 tot en met 38 wordt niet in behandeling genomen.
[…]