ECLI:NL:RVS:2024:3217

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
202304316/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Woongebied Ridderkerk' en verzoek tot splitsing perceel

Op 8 juni 2023 heeft de raad van de gemeente Ridderkerk het bestemmingsplan 'Woongebied Ridderkerk' gewijzigd vastgesteld. Dit bestemmingsplan beoogt de planregeling voor de woongebieden in Ridderkerk te consolideren in één plan. Het betreft de wijken Slikkerveer, Ridderkerk-West, Ridderkerk-Oost en Drievliet, en is voornamelijk conserverend van aard, wat betekent dat er geen grote nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Het plangebied omvat onder andere het perceel aan de Lagendijk 219, dat eigendom is van [appellant]. Dit perceel bevat een voormalige bedrijfswoning en een schuur met carport. [appellant] heeft eerder een omgevingsvergunning gekregen om het perceel voor wonen te gebruiken in plaats van voor bedrijfsdoeleinden.

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan, omdat hij zijn perceel wil splitsen in twee kavels en de bestaande schuur wil verbouwen tot een woning. Hij is van mening dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom zijn verzoek om splitsing niet wordt ingewilligd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 juli 2024. In de tussenuitspraak van 7 augustus 2024 oordeelt de Afdeling dat er een gebrek is in het besluit van de raad. De raad heeft het initiatief van [appellant] niet adequaat beoordeeld en niet deugdelijk gemotiveerd waarom het verzoek niet wordt gehonoreerd.

De Afdeling draagt de raad op om binnen 13 weken het geconstateerde gebrek te herstellen. Dit houdt in dat de raad opnieuw moet kijken naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief van [appellant] en de uitkomst daarvan moet meedelen aan zowel de Afdeling als [appellant]. De procedure is dus nog niet beëindigd, en de einduitspraak zal volgen afhankelijk van de uitkomst van het herstel van het besluit.

Uitspraak

202304316/1/R3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ridderkerk,
appellant,
en
de raad van de gemeente Ridderkerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebied Ridderkerk" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 22 juli 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 23 december 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De raad heeft het bestemmingsplan vastgesteld om de planregeling voor het grootste deel van de woongebieden in de kern van Ridderkerk in één bestemmingsplan op te nemen in plaats van in verschillende afzonderlijke bestemmingsplannen. Het gaat om de wijken Slikkerveer, Ridderkerk-West, Ridderkerk-Oost en Drievliet. Volgens de plantoelichting is het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard. Dit betekent dat het bestemmingsplan geen (grote) nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. De bestemmingen gaan uit van het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing zoals ook eerder al was toegestaan, zo volgt uit de plantoelichting.
3.       Tot het plangebied behoort het perceel aan de Lagendijk 219. [appellant] is eigenaar van dit perceel. Op het perceel staan een voormalige bedrijfswoning en een schuur met carport.
Op 16 april 2020 is er aan [appellant] een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden en bouwwerken, zodat hij zijn perceel voor wonen kan gebruiken in plaats van voor een bedrijf. Er mogen volgens de omgevingsvergunning ook geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden op het perceel. In het voorliggende bestemmingsplan is de planregeling voor het perceel aan de Lagendijk 219 in overeenstemming gebracht met die omgevingsvergunning.
4.       [appellant] is het niet eens met de planregeling voor zijn perceel en heeft daarom beroep ingesteld. [appellant] wil graag zijn perceel splitsen in twee kavels en de bestaande schuur verbouwen tot een woning. Volgens [appellant] heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd waarom de raad niet wil meewerken aan de splitsing van het perceel van [appellant] en aan de toekenning van een bouwvlak ter plaatse van de bestaande schuur om een woning te kunnen bouwen.
Het oordeel van de Afdeling
5.       De Afdeling is van oordeel dat er een gebrek is in het bestreden besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor het perceel aan de Lagendijk 219.
In deze tussenuitspraak, onder 9, draagt de Afdeling de raad op om het geconstateerde gebrek te herstellen.
6.       De Afdeling licht hierna toe waarom zij tot dit oordeel komt.
De beoordeling van het beroep
7.       [appellant] voert aan op 30 januari 2023 te hebben verzocht om splitsing van zijn perceel. Ook in zijn zienswijze over het ontwerpplan heeft hij dit verzoek naar voren gebracht.
7.1.    In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en de raad op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen.
7.2.    [appellant] heeft zijn initiatief met schetsontwerpen daarvan kenbaar gemaakt in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag. Ook heeft hij in zijn zienswijze zijn initiatief onder de aandacht gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling kan het initiatief van [appellant] worden aangemerkt als een voldoende concreet initiatief dat tijdig is kenbaar gemaakt. De raad had dus de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het concrete initiatief kunnen beoordelen op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan.
7.3.    In de nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan "Woongebied Ridderkerk" (hierna: nota zienswijzen) is gereageerd op de zienswijze van [appellant]. Uit de nota zienswijzen maakt de Afdeling op dat de raad het initiatief van [appellant] niet heeft meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan uitgaat van de bestaande rechten (consoliderend) en geen (grote) nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. De bestemmingen in het bestemmingsplan gaan volgens de nota zienswijzen uit van het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing, zoals ook eerder al was toegestaan. Omdat wat [appellant] wil niet past binnen de huidige bestemmingsplanmogelijkheden moet volgens de nota zienswijzen worden afgeweken van het bestemmingsplan. Volgens de nota zienswijzen kan dit door een principeverzoek in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van het bestemmingsplan. Verder wijst de nota zienswijzen op vergunningsvrije mogelijkheden als het gaat om het realiseren van een mantelzorgwoning. Ook wijst de nota zienswijzen erop dat ambtelijk is gecommuniceerd dat het initiatief van [appellant] niet wenselijk is, omdat het bestaande lint daarmee stedenbouwkundig en architectonisch wordt aangepast.
7.4.    Met de reactie in de nota zienswijzen heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen medewerking wenst te verlenen aan het concrete initiatief van [appellant] en waarom dit initiatief ruimtelijk niet aanvaardbaar is. De in de nota zienswijzen genoemde omstandigheid dat het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is, gelet op wat onder 7.1 is overwogen, niet toereikend. Ook de omstandigheid dat ambtelijk is gecommuniceerd over het initiatief neemt niet weg dat de raad bij de vaststelling van het plan de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan had moeten beoordelen. Voor zover daarvoor nog informatie zou ontbreken, had het op de weg van de raad gelegen deze op te vragen. De raad heeft ook geen verweerschrift ingediend en was niet aanwezig op de zitting om zijn standpunt nader toe te lichten. De raad heeft het bestemmingsplan als het gaat om het concrete initiatief van [appellant] naar het oordeel van de Afdeling daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.
Het bestreden besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in zoverre dus gebrekkig. Het betoog van [appellant] slaagt.
Bestuurlijke lus en opdracht aan de raad
8.       Op grond van artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
9.       De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 13 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat hiervoor is overwogen onder 7.4 het daarin omschreven gebrek te herstellen. De raad moet de Afdeling en [appellant] de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Conclusie
10.     In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat gaat over het perceel aan de Lagendijk 219 in Ridderkerk, is genomen in strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Awb. De Afdeling past een zogenoemde bestuurlijke lus toe. Dit betekent dat de procedure nog niet is beëindigd. De raad krijgt eerst de opdracht het door de Afdeling in deze tussenuitspraak omschreven gebrek te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Afhankelijk van de uitkomst zal in de einduitspraak zo nodig worden beoordeeld of de raad hierin is geslaagd.
Proceskosten en griffierecht
11.     In de einduitspraak wordt beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Ridderkerk op:
- om binnen 13 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 9 van deze tussenuitspraak is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van de raad van de gemeente Ridderkerk van 8 juni 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Woongebied Ridderkerk" te herstellen, en;
- de Afdeling en de andere partij de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Alderlieste
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
590