ECLI:NL:RVS:2024:3215

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
202307407/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Kop Stadswerven vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk

Op 12 oktober 2023 heeft de raad van de gemeente Harderwijk het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Kop Stadswerven" vastgesteld. Dit plan maakt de bouw van maximaal 160 wooneenheden en een bovengrondse parkeergarage met maximaal 650 parkeerplaatsen mogelijk. Daarnaast zijn er op de begane grond maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, ambachtelijke bedrijven, dienstverlening en horeca toegestaan, met een maximaal gezamenlijk oppervlak van 600 m². De appellant, die in een ander deelgebied van het project Waterfront woont en zicht heeft op het plangebied, kan zich niet verenigen met het plan en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de raad.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 juli 2024. De appellant betoogde dat het participatietraject onvoldoende was en dat hij zich niet gehoord voelde tijdens de raadscommissievergadering. De Afdeling oordeelde dat de wettelijke eisen voor de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn nageleefd en dat de appellant niet het recht had om te reageren op de reacties op zijn inspraakreactie. Ook zijn bezwaren over de hoogte van de parkeergarage en de toegankelijkheid voor bezoekers werden verworpen. De raad had de bouwhoogte van de parkeergarage vastgesteld op maximaal 14 m, wat volgens de Afdeling in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat de raad geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.

Uitspraak

202307407/1/R4.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Harderwijk,
appellant,
en
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Kop Stadswerven" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 juli 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door M.F. den Braven en W. van Blijderveen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plangebied ligt ten noordwesten van het centrum van Harderwijk, tussen het oude centrum en de N302. Het plan maakt de bouw van maximaal 160 wooneenheden en een bovengrondse parkeergarage met maximaal 650 parkeerplaatsen mogelijk. Verder worden op de begane grond maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, ambachtelijke bedrijven, dienstverlening en horeca toegestaan, met een maximaal gezamenlijk oppervlak van 600 m².
[appellant] woont in een ander deelgebied van het project Waterfront. Hij heeft zicht op het plangebied. Hij kan zich niet met het plan verenigen.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Participatie
4.       [appellant] betoogt dat het participatietraject te kort is geschoten. Op de raadscommissievergadering voelde hij zich namelijk niet gehoord, omdat er geen ruimte was voor discussie. [appellant] acht het ondemocratisch dat hij na in die raadscommissievergadering te hebben ingesproken, niet meer mocht reageren op wat er werd gezegd over zijn inspraakreactie.
4.1.    Het besluit tot vaststelling van het plan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Aan de wettelijke eisen voor de voorbereiding van het bestemmingsplan is voldaan.      [appellant] heeft een schriftelijke zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze is beantwoord in de nota van zienswijzen. Voor zover [appellant] erop wijst dat hij - na in de raadscommissievergadering te hebben ingesproken - niet de gelegenheid heeft gekregen te reageren op wat over zijn inspraakreactie werd opgemerkt, overweegt de Afdeling dat daartoe ook geen verplichting bestaat. Dat [appellant] in die raadscommissievergadering niet mocht reageren op de reacties op zijn daarin gegeven inspraakreactie, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat de besluitvorming onzorgvuldig was.
Het betoog slaagt niet.
Hoogte parkeergarage
5.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte toestaat dat de parkeergarage 14 m hoog mag worden. De parkeergarage zou eerst op 1,4 m beginnen (split-level), en nu heeft de raad het over gelijkvloers parkeren. [appellant] is het er niet mee eens dat de parkeergarage vanwege esthetische redenen zo hoog mag worden. [appellant] ging er vanwege de molenbiotoop vanuit dat er niet zo hoog gebouwd zou mogen worden.
5.1.    De raad stelt dat de toegestane bouwhoogte in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In het ontwerpplan is nog uitgegaan van een split-level garage, maar in de nota van zienswijzen en de stukken van het vastgestelde plan is duidelijk aangegeven dat de gemeente heeft gekozen om niet te voorzien in een split-level garage te realiseren, maar in een gelijkvloers parkeergebouw, bestaande uit vier lagen.
De raad stelt verder dat in het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid — Waterstad" dat op 5 februari 2008 is vastgesteld, in de uitwerkingsregels, behorende bij uit te werken bestemming "gemengd - uit te werken", is aangegeven dat in afwijking van de maximale bouwhoogte van 9 m, de bouwhoogte maximaal 18 m mag bedragen, indien is aangetoond dat de toestroom en afvoer van de wind tot molen De Hoop zodanig blijft dat de molen op een adequate wijze kan blijven functioneren. En dat is volgens de raad aangetoond in het plan dat nu voor ligt.
5.2.    Aan een deel van het bouwvlak in het plangebied is de aanduiding "parkeergarage" en "maximum bouwhoogte: 14 m" toegekend. Op grond van artikel 4.1, onder c, van de planregels zijn hier tevens gebouwde bovengrondse parkeervoorzieningen toegestaan.
Artikel 4.2, aanhef en onder a, onder 4, van de planregels van het plan "Waterfront-Zuid — Waterstad" luidt:
"in afwijking van het bepaalde onder 3. mag de bouwhoogte maximaal 18 m bedragen, indien, alvorens een uitwerkingsplan wordt vastgesteld, is aangetoond dat de toestroom en afvoer van de wind tot molen De Hoop zodanig blijft dat de molen op een adequate wijze kan blijven functioneren".
5.3.    Uit artikel 4.2, aanhef en onder a, onder 4, van de voorschriften van het plan "Waterfront-Zuid — Waterstad" - het voorgaande plan voor het plangebied - volgt dat een bouwhoogte tot 18 m onder voorwaarden toegestaan kon worden. Gelet hierop had [appellant] bij de aankoop van zijn woning kunnen weten dat bouwhoogtes tot 18 m in het plangebied tot de mogelijkheden behoorden. Dat het plan voor het deelgebied waar [appellant] zelf woont, deze mogelijkheid niet biedt, doet hier niet aan af. De molenbiotoop wordt beschermd door de Omgevingsverordening Gelderland, maar de Afdeling stelt vast dat het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland ontheffing heeft verleend. Verder heeft de raad toegelicht waarom een gekozen bouwhoogte van maximaal 14 m, mede gelet op de bouwhoogtes in de omgeving, passend is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet voor een dergelijke maximale bouwhoogte heeft kunnen kiezen.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
6.       [appellant] betoogt dat hij en zijn bezoek ten onrechte niet in de in het plan voorziene parkeergarage mogen parkeren.
6.1.    De raad stelt dat die parkeergarage openbaar toegankelijk zal zijn, en bezoek van [appellant] daarin dus zal kunnen parkeren. In het plangebied waar de woning van [appellant] ligt, wordt in parkeergelegenheid voor bewoners voorzien. [appellant] heeft daar ook een eigen parkeerplek.
6.2.    [appellant] heeft op de zitting bevestigd dat hij een eigen parkeerplek heeft bij zijn woning. De raad heeft toegelicht dat bezoekers van [appellant] in de voorziene parkeergarage zullen kunnen parkeren. Het plan verbiedt dit ook niet.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
944