ECLI:NL:RVS:2024:3211

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
202304310/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een financiële tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat er bovenmatig geweld tegen [appellant] is gepleegd in de pleeggezinnen en instellingen waar hij heeft gewoond. De rechtbank Gelderland had eerder de afwijzing van de CSG bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 juli 2024. Tijdens de zitting heeft [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn standpunten toegelicht. Hij betoogde dat hij slachtoffer is geworden van structureel psychisch geweld en verwees naar verschillende documenten ter onderbouwing van zijn claims. De CSG heeft echter aangegeven dat er concrete voorbeelden van geweldshandelingen nodig zijn om de aanvraag te kunnen honoreren.

De Afdeling oordeelt dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van bovenmatig psychisch geweld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de CSG de aanvraag om financiële tegemoetkoming terecht heeft afgewezen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304310/1/A2
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 juni 2023 in zaak nr. 22/346 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG)
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2021 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (hierna: Tijdelijke regeling) afgewezen.
Bij besluit van 3 januari 2022 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de CSG hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juli 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de CSG, vertegenwoordigd door mr. J. Haagsma en M. de Bok, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In geschil is of de CSG de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling terecht heeft afgewezen.
Voorgeschiedenis
2.       [appellant] is in 1998 uit huis geplaatst. Tot aan zijn meerderjarigheid heeft hij, onder verantwoordelijkheid van de overheid, in meerdere pleeggezinnen gewoond en in de pleegzorginstellingen Pactum en De Hoenderloo Groep.
3.       De CSG heeft de aanvraag van [appellant] afgewezen omdat op basis van de stukken die [appellant] heeft overgelegd niet is vast te stellen dat in de pleeggezinnen en de instellingen tegen hem bovenmatig geweld is gepleegd.
4.       De rechtbank is van oordeel dat de CSG de aanvraag terecht heeft afgewezen.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij slachtoffer is geworden van structureel psychisch geweld in het kader van zijn verblijf in een instelling en een pleeggezin. Hij wijst ter onderbouwing hiervan onder andere op een krantenartikel over jeugdzorginstelling Pactum in Zetten, en stelt dat dit illustratief is voor wat hij heeft meegemaakt op een andere locatie van Pactum. Verder wijst hij op een psychologisch onderzoek uit 2008, waaruit blijkt dat hij zich niet heeft gehecht aan zijn pleegmoeder, maar wel aan zijn oom en opa. Ook volgt volgens hem uit dit onderzoek dat hij bovengemiddeld intelligent is en geen stoornis heeft. Hij is in de Hoenderloo Groep tekort gedaan met onderwijs van een laag niveau en plaatsing tussen kinderen uit dubieuze milieus met meerdere psychische stoornissen. Daarnaast verwijst hij naar een rapportage van Pactum van 19 oktober 2009.
6.       Verder betoogt [appellant] dat hij binnen zijn eigen biologisch milieu had kunnen wonen, maar dat zijn biologisch milieu opzettelijk is genegeerd door de rechtbank Amsterdam. Dat dit psychisch en emotioneel schadelijk is, volgt volgens hem uit een krantenartikel van 27 oktober 2023. [appellant] betoogt dat uithuisplaatsing een verdienmodel is van de jeugdzorgindustrie en de (kanton)rechter van de rechtbank Amsterdam. Tot slot wijst [appellant] erop dat de commissie De Winter volgens hem in 2019 heeft vastgesteld dat 75 procent van de kinderen in jeugdzorg te maken heeft gekregen met fysiek, seksueel of psychisch geweld.
Oordeel van de Afdeling
7.       In artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling staat:
"De commissie verstrekt de tegemoetkoming aan een slachtoffer indien het naar het oordeel van de commissie aannemelijk is dat:
a. bovenmatig geweld of ongeoorloofde dwangarbeid heeft plaatsgevonden; en
b. het slachtoffer ten tijde van het geweld minderjarig was."
8.       Uit de stukken in het dossier en uit de toelichting op het hoger beroep van [appellant] tijdens de zitting, blijkt de onvrede van (de vertegenwoordiger van) [appellant] over de praktijk van de jeugdzorg en de rechtspraak, waaronder over de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2008 waarbij Bureau Jeugdzorg Gelderland tot voogd van [appellant] is benoemd. De Afdeling begrijpt dat er in de jeugd van [appellant] veel is gebeurd en dat dit van invloed is geweest op [appellant] en zijn familie. Echter, gelet op artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling moet in hoger beroep de vraag centraal staan of [appellant] slachtoffer is geworden van bovenmatig psychisch geweld in de pleeggezinnen en instellingen waarin hij onder verantwoordelijkheid van de overheid is geplaatst.
9.       Het is aan de aanvrager om met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij het slachtoffer is geworden van bovenmatig geweld in de tijd dat hij onder verantwoordelijkheid van de overheid in pleeggezinnen en/of instellingen is geplaatst.
10.     De CSG heeft op de zitting toegelicht dat er concrete voorbeelden van geweldshandelingen nodig zijn om te kunnen aannemen dat [appellant] slachtoffer is geworden van bovenmatig psychisch geweld. Zo moet duidelijk zijn door wie dit geweld is gepleegd en waaruit dat bestond. [appellant] is bij herhaling in de gelegenheid gesteld met concrete voorbeelden te komen, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt dat hij, bijvoorbeeld, is bedreigd of vernederd in het pleeggezin of de instellingen. Deze voorbeelden of beschrijvingen van psychisch geweld zijn niet te vinden in de door [appellant] overgelegde stukken, waaronder het rapport van het psychologisch onderzoek uit 2008 en de rapportage van Pactum uit 2009. De niet-onderbouwde stelling van [appellant] dat hij ten onrechte uit huis is geplaatst en hij binnen zijn biologisch milieu had kunnen wonen, is onvoldoende om uit te gaan van bovenmatig psychisch geweld. Wat [appellant] aanvoert over de tekortkomingen in de praktijk van de jeugdzorg in het algemeen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook op basis van deze algemene stellingen kan namelijk niet worden geconcludeerd dat hij slachtoffer van bovenmatig psychisch geweld is geworden. [appellant] heeft ook op de zitting van de Afdeling desgevraagd geen concrete voorbeelden of onderbouwing van het gestelde bovenmatig psychisch geweld gegeven.
11.     De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat op basis van het dossier niet aannemelijk is dat [appellant] slachtoffer is geworden van bovenmatig geweld of ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen en pleeggezinnen waar hij tot aan zijn meerderjarigheid heeft gewoond. De CSG heeft de aanvraag om een financiële tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling terecht afgewezen.
12.     Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
14.     De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
299-1067