ECLI:NL:RVS:2024:3210

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
202303762/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor getuige van huiselijk geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 juni 2023 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [Appellante] had een uitkering aangevraagd uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor haar dochter, die volgens haar getuige was van stelselmatig huiselijk geweld. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) kende op 9 maart 2022 een uitkering van € 2.500,00 toe aan [dochter], passend bij letselcategorie 2. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar en de rechtbank bevestigde dit in haar uitspraak. De CSG stelt dat psychisch letsel wordt voorondersteld voor zeer jonge kinderen die getuige zijn van dergelijk geweld, maar dat de uitkering in dit geval niet hoger kan zijn dan categorie 2 zonder objectieve medische informatie die de ernst van het letsel aantoont.

Tijdens de zitting op 11 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [Appellante] betoogde dat de blootstelling aan geweld een trauma bij haar dochter had veroorzaakt, wat volgens haar zou moeten leiden tot een hogere letselcategorie. De Afdeling oordeelde echter dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat haar dochter recht had op een uitkering in letselcategorie 3. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de CSG geen aanleiding had hoeven zien voor een hogere uitkering dan die in categorie 2. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202303762/1/A2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2023 in zaak nr. 22/5652 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG)
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2022 heeft de CSG aan [appellante] een uitkering van € 2.500,00 (letselcategorie 2) uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: schadefonds) toegekend.
Bij besluit van 20 juli 2022 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2024, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. H. Himdi, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 23 augustus 2021 heeft [appellante] voor haar dochter [dochter], geboren op [geboortedatum] 2014, een uitkering aangevraagd uit het schadefonds. Op het aanvraagformulier heeft zij aangegeven dat [dochter] in de periode 2014-2020 getuige was van stelselmatig huiselijk geweld. Daarbij heeft zij een proces-verbaal van aangifte van mishandeling van 3 maart 2020 overgelegd.
2.       Bij besluit van 9 maart 2022, gehandhaafd bij besluit van 20 juli 2022, heeft de CSG aan [dochter] een uitkering van € 2.500,00 toegekend passend bij letselcategorie 2. De CSG heeft kenbaar gemaakt dat psychisch letsel wordt voorondersteld wanneer zeer jonge kinderen (met een leeftijd van 12 jaar of jonger) getuige zijn van stelselmatig huiselijk geweld. In dat geval is het beleid van de CSG om een uitkering toe te kennen die past bij letselcategorie 2.
3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard.
Wettelijk kader en beleid
4.       In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
5.       De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. Bij het beoordelen van een aanvraag uit het schadefonds hanteert de CSG beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst).
6.       Volgens het toepasselijke beleid van paragraaf 1.2.3 van de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Beleidsbundel) van 1 augustus 2021 is sprake van stelselmatig huiselijk geweld als in de relationele sfeer frequent en langdurig fysiek geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Uit paragraaf 1.3.2 van de Beleidsbundel volgt dat de CSG een uitkering uit het schadefonds kan toekennen aan kinderen die huiselijk geweld stelselmatig waarnemen. Bij kinderen tot 12 jaar, die stelselmatig huiselijk geweld waarnemen, wordt ernstig psychisch letsel voorondersteld, ongeacht de ernst van het letsel van het eigenlijke slachtoffer (vader, moeder of verzorger).
7.       In de Letsellijst (versie 1 augustus 2021) is in hoofdstuk 2A aangegeven dat bij waarneming door een zeer jeugdige (jonger dan 12 jaar) van stelselmatige huiselijk geweld een uitkering passend bij letselcategorie 2 hoort.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
8.       [appellante] betoogt dat het waarnemen van het huiselijk geweld door [dochter] niet alleen maar waarnemen is. Als een minderjarige langdurig wordt blootgesteld aan geschreeuw en mishandelingen tussen ouders, kan dit bij een minderjarige een trauma veroorzaken. Dit kwalificeert volgens [appellante] als een misdrijf tegen de minderjarige zelf. Het letsel van [dochter] is dus veroorzaakt door een rechtstreeks tegen haar gepleegd misdrijf. In dat geval kan het vooronderstelde letsel ingedeeld worden in letselcategorie 3.
Oordeel van de Afdeling
9.       Tussen partijen is niet in geschil dat bij [dochter] als zeer jeugdige waarnemer van stelselmatig huiselijk geweld psychisch letsel wordt voorondersteld en dat daarbij een uitkering passend bij letselcategorie 2 hoort. Het is aan [appellante] om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat [dochter] door waarneming van stelselmatig huiselijk geweld recht heeft op een uitkering passend bij letselcategorie 3. [appellante] heeft geen medische informatie overgelegd. Daardoor heeft de CSG de psychische gevolgen van het waarnemen van stelselmatig huiselijk geweld niet kunnen vaststellen en daarom geen aanleiding hoeven te zien voor een uitkering in een hogere letselcategorie. [appellante] heeft ook in beroep en in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die een uitkering in een hogere categorie rechtvaardigen.
10.     [appellante] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat [dochter] het eigenlijke slachtoffer is geworden van stelselmatig huiselijk geweld. Ook als [appellante] moet worden gevolgd in haar betoog dat verbale agressie onder stelselmatig huiselijk geweld valt en dat [dochter] daarvan direct slachtoffer is geworden, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat [dochter] slachtoffer is geworden van stelselmatig huiselijk geweld dat naar aard en gevolgen ernstiger is dan categorie 2, bijvoorbeeld stelselmatig huiselijk geweld met ernstig geweld, seksueel geweld, zeer lange duur of hoge frequentie.
11.     De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG geen aanleiding heeft hoeven te zien voor een uitkering uit een hogere letselcategorie dan 2.
Conclusie
12.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
13.     De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
299-1067