202307902/1/V3.
Datum uitspraak: 30 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2023 in zaak nr. NL23.36997 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 19 december 2023 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten wegens het door haar vastgestelde gebrek in de ophouding.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. In de vierde grief betoogt de vreemdeling terecht dat de rechtbank te weinig punten aan hem heeft toegekend bij de berekening van de proceskostenveroordeling. Uit het procesverloop, zoals weergegeven in de uitspraak van de rechtbank, blijkt dat op 4 december 2023 het onderzoek ter zitting is geschorst wegens het ontbreken van een tolk. Daarna is de behandeling van het beroep voortgezet op 12 december 2023. Uit artikel 8:64 van de Awb volgt dat die laatste zitting gezien moet worden als een nadere zitting anders dan na tussenuitspraak. Voor zo’n zitting wordt volgens de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht een half punt toegekend. De rechtbank heeft dat halve punt ten onrechte niet betrokken in haar berekening van de proceskostenveroordeling. De grief slaagt.
2. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5.1, 6.3, 7, 7.1 en 8.2 tot en met 8.5 van de uitspraak van de rechtbank over.
2.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hoger beroep in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het verschijnen op de zitting van 12 december 2023. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2023 in zaak nr. NL23.36997, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het verschijnen op de zitting van
12 december 2023;
III. bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1312,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2024
846-1058