ECLI:NL:RVS:2024:3191

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
202302542/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling op 28 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft op 20 april 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, heeft hoger beroep ingesteld. Op 11 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag ingewilligd. De Raad van State heeft op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de minister van Asiel en Migratie de beslistermijn heeft overschreden. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan door de behandeling van het hoger beroep. Tevens is het beroep tegen het besluit van 11 januari 2024 doorverwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, voor verdere behandeling. De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

202302542/1/V1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 20 april 2023 in zaak nr. NL23.6098 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft op 28 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 20 april 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, advocaat in Bussum, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 11 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 6 oktober 2022. Dat heeft de minister bij het besluit van 11 januari 2024 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De minister heeft na meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Besluit 11 januari 2024
4.       Het besluit van 11 januari 2024 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De minister heeft in dat besluit de asielaanvraag van de vreemdeling ingewilligd. De vreemdeling heeft bij brief van 17 januari 2024 laten weten het niet eens te zijn met dat besluit. Hij heeft laten weten dat hij daartegen bij de rechtbank beroep heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem een onjuiste ingangsdatum heeft vastgesteld van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dat beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaak nr. NL24.1687.
5.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 11 januari 2024, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter. De behandeling van het van rechtswege ontstane beroep door de rechtbank zal samenvallen met de behandeling van het door de vreemdeling bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, ingestelde beroep in zaak nr. NL24.1687.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      verwijst het beroep tegen het besluit van 11 januari 2024, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
958