ECLI:NL:RVS:2024:3167
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 21 april 2023 het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft in eerste instantie een aanvraag ingediend op 26 april 2022, maar de minister van Asiel en Migratie had tot het moment van de uitspraak van de rechtbank nog geen besluit genomen. Op 4 augustus 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid echter de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd, wat de situatie heeft veranderd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 augustus 2024 geoordeeld dat het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk is. De Afdeling overweegt dat de minister, ondanks het feit dat hij de beslistermijn rechtmatig had verlengd, de termijn van vijftien maanden na indiening van de aanvraag heeft overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing dat de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld. De vreemdeling heeft aangegeven het eens te zijn met het besluit van 4 augustus 2023, waardoor er geen beroep van rechtswege is ontstaan.
De Raad van State heeft de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het hoger beroep, tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 augustus 2024.