ECLI:NL:RVS:2024:313
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2022, waarin het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 5 november 2018 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling op 15 april 2020 ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.N. van der Voet, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 januari 2024.