ECLI:NL:RVS:2024:3122

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
202203074/1/A3 en 202203092/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoeken door college van burgemeester en wethouders van Den Haag met betrekking tot parkeerterrein

Op 31 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de verzoeken van [appellant A] om handhavend op te treden, afgewezen. [appellant A] had op 4 en 23 mei 2018 een verzoek ingediend tot handhaving met betrekking tot het plaatsen van een afvalcontainer en parkeerbeugels op het terrein aan het Willem Dreespark in Den Haag. Daarnaast heeft [appellant B] op 25 november 2019 het college verzocht om op te treden tegen fout geparkeerde voertuigen op hetzelfde parkeerterrein. Het college heeft beide verzoeken afgewezen, met als argument dat het parkeerterrein geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet, waardoor het college niet bevoegd was om op te treden en er geen fout geparkeerde auto’s aanwezig waren.

De rechtbank Den Haag heeft op 4 april 2022 de beroepen van beide appellanten ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraken hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaken gevoegd behandeld op 29 april 2024. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de afvalcontainer inmiddels van het parkeerterrein is verwijderd, waardoor [appellant A] zijn hoger beroep inzake de afvalcontainer heeft ingetrokken.

In de beoordeling van het hoger beroep heeft de Afdeling vastgesteld dat het parkeerterrein nog steeds niet als openbare weg kan worden aangemerkt. De eerdere uitspraak van 7 september 2022, waarin werd geconcludeerd dat het parkeerterrein geen openbare weg is, blijft van toepassing. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college terecht de verzoeken om handhaving heeft afgewezen, en heeft de hoger beroepen ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraken zijn bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203074/1/A3 en 202203092/1/A3.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 4 april 2022 in zaak nrs. 19/7634 en 19/7679 en 4 april 2022 in zaak nr. 20/7383 in de gedingen tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Zaaknummer 202203074/1/A3
Bij besluiten van 31 juli 2018 heeft het college de verzoeken van [appellant A] om handhavend op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 27 november 2019 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] heeft een nader stuk ingediend.
Zaaknummer 202203092/1/A3
Bij besluit van 2 april 2020 heeft het college het verzoek van [appellant B] om handhavend op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft het college het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant B] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd op een zitting behandeld op 29 april 2024, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door D. van der Klauw, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant A] heeft op 4 en 23 mei 2018 een verzoek ingediend tot handhaving over het plaatsen van een afvalcontainer en de plaatsing van parkeerbeugels op het terrein aan het Willem Dreespark in Den Haag (hierna: het parkeerterrein). Op 25 november 2019 heeft [appellant B] het college verzocht om ook op te treden tegen fout geparkeerde voertuigen op het parkeerterrein.
Het college heeft beide verzoeken afgewezen, omdat het parkeerterrein geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet, het daarom niet bevoegd is tot optreden en er geen auto’s fout stonden geparkeerd.
Op de zitting bij de Afdeling is naar voren gekomen dat de afvalcontainer van het parkeerterrein is verwijderd. [appellant A] heeft daarom het hoger beroep voor zover dat ziet op de afvalcontainer ingetrokken.
De aangevallen uitspraken
2.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken de beroepen van [appellanten] ongegrond verklaard.
Hoger beroep
3.       [appellanten] (hierna: [appellant A]) betogen, kort samengevat, dat het parkeerterrein een openbare weg is, wat betekent dat  het college daarom bevoegd is om handhavend op te treden. Bij dit betoog baseren zij zich op eerdere rechtspraak van de Afdeling.
Beoordeling hoger beroep
4.       In de uitspraak van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2619, heeft de Afdeling over een eerder handhavingsverzoek van [appellant A] overwogen dat het parkeerterrein geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet. De door [appellant A] genoemde eerdere uitspraken van de Afdeling hadden betrekking op besluiten met een ander toetsingskader. Van belang hierbij is dat het nemen van een verkeersbesluit, zoals bijvoorbeeld een stopverbod, iets anders is dan een handhavingsbesluit bij bijvoorbeeld fout geparkeerde auto’s.
5.       Voor de hoger beroepen in deze zaken is van betekenis dat het gaat om verzoeken om handhaving. Op de zitting bij de Afdeling is vast komen te staan dat de situatie ter plaatse niet is veranderd sinds de uitspraak van 7 september 2022, de zeggenschap over het parkeerterrein bij Staedion rust en dat er borden op het terrein staan met daarop de tekst "particulier terrein" en "verboden toegang". Het parkeerterrein is dus geen openbare weg in de zin van de Wegenwet en de in de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022 gegeven toelichting op de verschillende bevoegdheden en toetsingskaders geldt nog steeds. Het college heeft de verzoeken om handhaving daarom mogen afwijzen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       De hoger beroepen zullen ongegrond worden verklaard en de aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
85-1106