ECLI:NL:RVS:2024:3066

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
202404040/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling

Op 10 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling in bewaring gesteld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. Op 25 juni 2024 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De eerste grief van de vreemdeling leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De tweede grief, die betrekking had op de toekenning van een proceskostenvergoeding, werd echter gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank had nagelaten de minister van Asiel en Migratie te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister is veroordeeld tot betaling van € 2.625,00 aan proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak van de rechtbank werd voor het overige bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

202404040/1/V3.
Datum uitspraak: 30 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 25 juni 2024 in zaak nr. NL24.23956 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag over het toekennen van een proceskostenvergoeding bij een gebrek in de direct aan de bewaring voorafgaande ophouding heeft de Afdeling in de uitspraak van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt.
3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank de minister niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 25 juni 2024 in zaak nr. NL24.23956, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de minister tot vergoeding van de bij de vreemdeling opgekomen proceskosten te veroordelen;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024
47-1125