202402853/1/R4 en 202402853/2/R4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend in Epe,
appellant,
en
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Klimopstraat, Epe" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Woonstichting Triada heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juli 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. Ö. Ekinci, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en vergezeld door [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door D.D. Scarse en S. Geene, vergezeld door M. van Zeewijk Vink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonstichting Triada, vertegenwoordigd door mr. R.D. van Oevelen, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 26 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Kortsluiting
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding en toetsingskader bestemmingsplan
3. Het plan voorziet in maximaal 24 appartementen bij de overgang van de Klimopstraat naar het Drossenkamplein. Op de locatie stonden voorheen negen grondgebonden woningen. Woonstichting Triada is initiatiefnemer van het plan. [appellant] woont direct ten zuidwesten van het plangebied. Hij vindt dat het plan nadelige gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat.
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beoordeling
5. [appellant] betoogt dat het gebouw waarin het plan voorziet te groot is. Volgens het plan mag het gebouw 11 m hoog en 19 m diep worden. Dit past volgens hem niet in de omgeving, waar alleen laagbouwwoningen zijn. Verder mag het gebouw fors groter worden dan de bebouwing die er voorheen stond. Hierdoor wordt het uitzicht vanuit zijn perceel aangetast. Daarnaast leidt het plan volgens [appellant] tot aantasting van zijn privacy, omdat er vanuit de appartementen en de galerij zicht is op zijn perceel. Weliswaar stelt de raad zich op het standpunt dat de verslechtering van zijn uitzicht en privacy niet significant is omdat het gebouw minder groot zal worden en er afschermend groen wordt aangeplant, maar dat ontwerp van het gebouw en het groenplan zijn niet geborgd in het bestemmingsplan, aldus [appellant].
[appellant] betoogt tot slot dat het plan leidt tot verkeersonveilige situaties. Volgens het groenplan wordt namelijk een haag aangelegd langs de in-/uitrit naar het terrein. In de zienswijzenota staat dat de haag wordt verlaagd tot 1 m, zodat er beter zicht is. Zo’n lage haag is weliswaar opgenomen in het groenplan, maar het groenplan is niet geborgd in het plan, aldus [appellant].
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan past in de omgeving en niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant]. De raad stelt in dat verband dat het gebouw 9,5 m hoog en 14,2 m diep wordt. Dit is weliswaar groter dan de laagbouwwoningen die voorheen in het plangebied stonden, maar daar staat tegenover dat het gebouw enkele meters verder weg van het perceel van [appellant] komt te liggen dan de vorige bebouwing. Vanwege de grotere afstand en de beperkt grotere omvang neemt het uitzicht op bebouwing vanaf het perceel van [appellant] nauwelijks toe, aldus de raad. De raad stelt voorts dat het gebouw aansluit op de bebouwing in de omgeving omdat de bovenste bouwlaag aan de straatzijde terugspringt ten opzichte van de gevel van de onderliggende bouwlagen. Verder wordt het gebouw aan het zicht vanuit het perceel van [appellant] onttrokken doordat er leiplatanen langs de erfgrens worden geplaatst. Dit is opgenomen in het groenplan dat als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, aldus de raad.
Het plan leidt volgens de raad evenmin tot een significante verslechtering van de privacy van [appellant]. De inkijk vanuit het gebouw op zijn perceel wordt beperkt doordat er in het ontwerp slechts enkele kleine ramen in de zuidwestelijke zijgevel worden gerealiseerd en doordat de galerij aan die zijde is afgeschermd door een muur. Gelet hierop is het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening, aldus de raad.
5.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad zijn standpunt dat het plan ruimtelijk aanvaardbaar is baseert op een ontwerp van het gebouw dat niet is geborgd in het bestemmingsplan. Zo mag het gebouw volgens het plan hoger (11 m hoog) en dieper (19 m) worden dan de door de raad genoemde afmetingen. Ook de terugspringende bovenste bouwlaag van het door de raad bedoelde ontwerp is niet in het plan opgenomen. Anders dan de raad ter zitting stelde, kan er niet van worden uitgegaan dat het door de raad bedoelde ontwerp is geborgd door de toetsing van de aan een omgevingsvergunning voor bouwen ten grondslag liggende bouwaanvraag aan redelijke eisen van welstand. De welstandstoets dient zich namelijk in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Over de privacy overweegt de voorzieningenrechter dat het plan geen regels bevat over gevelopeningen in de zuidwestelijke zijgevel en de afscherming van de galerij. Er kan dus niet van worden uitgegaan dat er slechts enkele kleine ramen worden gerealiseerd en dat er geen zicht is op het perceel van [appellant] vanuit de galerij.
Tot slot stelt de raad weliswaar dat de gevolgen van het plan voor het uitzicht en de privacy van [appellant] worden ingeperkt door het groenplan dat in de bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, maar de realisering van het groenplan is niet geborgd in het bestemmingsplan.
De raad heeft niet gemotiveerd waarom de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Het plan is op dit punt niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
6. Gelet op wat hierna onder 8 wordt overwogen, behoeft het betoog van [appellant] over de verkeersveiligheid geen bespreking.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
8. Ter zitting is een voorstel besproken voor het wijzigen en toevoegen van enkele planregels. Hiermee worden de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan beperkt en wordt het door de raad beoogde ontwerp van het gebouw geborgd. Verder wordt verzekerd dat het groenplan, voor zover dat gaat over de beplanting langs de zuidwestelijke grens van het plangebied (de grens met het perceel van [appellant]), wordt gerealiseerd als de woningen in gebruik worden genomen. Hiermee worden de bezwaren van [appellant] tegen het plan weggenomen. Ook Woonstichting Triada heeft aangegeven zich met de voorgestelde aanpassingen te kunnen verenigen.
Omdat niet aannemelijk is dat (andere) derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze planonderdelen in de plaats treedt van het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter zal zelf voorziend bepalen dat de aanduiding op de planverbeelding van de bouwhoogte zal worden aangepast van 11 m naar 10 m. Verder zal de voorzieningenrechter bepalen dat aan artikel 4.2.1 van de planregels (bouwregels voor hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen") enkele onderdelen worden toegevoegd. Ook zal de voorzieningenrechter bepalen dat een voorwaardelijke verplichting wordt toegevoegd over de realisering van een gedeelte van het groenplan. Onder "Beslissing" is de tekst hiervan opgenomen.
De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat er volgens het groenplan een taxushaag van 1 m hoog wordt geplaatst langs de in-/uitrit, zoals [appellant] wenst in verband met de verkeersveiligheid. Uit wat onder "Beslissing" is opgenomen volgt dat dit gedeelte van het groenplan moet worden gerealiseerd als de woningen in gebruik worden genomen. Vandaar dat de voorzieningenrechter afziet van bespreking van het betoog over de verkeersveiligheid.
9. Gelet op wat hiervoor en onder "beslissing" is opgenomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten, behoudens voor zover de op de planverbeelding opgenomen aanduiding "Maatvoering maximum bouwhoogte 11 m".
10. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
11. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
12. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Epe van 29 februari 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Klimopstraat, Epe";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, behoudens voor zover op de planverbeelding de aanduiding "Maatvoering maximum bouwhoogte 11 m" is toegekend aan het bouwvlak met de bestemming "Wonen";
IV. bepaalt dat:
i. de aanduiding "Maatvoering maximum bouwhoogte 10 m" wordt toegekend aan het bouwvlak op de planverbeelding met de bestemming "Wonen";
ii. aan artikel 4.2.1 van de planregels de volgende onderdelen worden toegevoegd:
"f. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15,5 meter, gerekend vanaf de zuidoostelijke grens van het bouwvlak;
g. de bovenste bouwlaag mag niet op een afstand van minder dan 2 meter van de voorgevel zijn gesitueerd;
h. in de zijgevel die op het zuidwesten is georiënteerd, mogen maximaal 8 gevelopeningen aanwezig zijn met ieder een maximale afmeting van 1 bij 1 meter;
i. galerijen zijn toegestaan als de op het zuidwesten georiënteerde (zij)kanten ervan - de daarbij behorende trappenhuizen en verbindingen met de galerijen uitgezonderd -niet-transparant zijn.
iii. na artikel 4.4.1 van de planregels het volgende artikel wordt toegevoegd:
"4.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Een gebruik van de woningen is niet toegestaan indien de groenvoorzieningen langs de zuidwestelijke erfgrens, als opgenomen in het als bijlage aan de planregels gehechte groenplan, niet zijn gerealiseerd, respectievelijk niet in stand worden gehouden."
iv. aan het slot van de planregels het volgende wordt toegevoegd: "Het als bijlage 9 aan de plantoelichting gehechte groenplan wordt ook geacht als bijlage deel uit te maken van de planregels."
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 29 februari 2024;
VI. draagt de raad van de gemeente Epe op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VII. wijst het verzoek af;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Epe aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het verzoek en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 558,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2024
912