202206004/4/R2.
Datum uitspraak: 30 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
Ice Agency B.V., gevestigd in Wateringen, gemeente Westland,
verzoekster,
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de bij uitspraak van 19 oktober 2023, in zaaknr. 202206004/2/R2, getroffen voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van:
[partij] en anderen, alle gevestigd of woonachtig te Roosendaal,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2022 in zaak nr. 22/3536 en 22/3537 in het geding tussen:
[partij]en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2021 heeft het college aan Ice Agency B.V. op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een mgevingsvergunning verleend voor het realiseren van huisvesting voor 300 arbeidsmigranten op het perceel aan de Atoomweg 22 in Roosendaal (hierna: het perceel) voor een periode van 10 jaar.
Bij besluit van 28 april 2022 heeft het college het door [partij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 september 2022 heeft het college het besluit van
28 april 2022 gewijzigd door daarin te bepalen dat de periode van 10 jaar begint vanaf de vergunningverlening.
Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft de rechtbank het door
[partij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 april 2022 vernietigd en het college opgedragen om binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Ook heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen door het besluit van 3 augustus 2021 te schorsen tot zes weken na bekendmaking van dit nieuwe besluit op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben [partij] en anderen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 augustus 2023 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [partij] en anderen beslist en de omgevingsvergunning met verbeterde motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 19 oktober 2023, in zaaknr. 202206004/2/R2 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 3 augustus 2021, kenmerk 2021WB0250, en van
31 augustus 2023, kenmerk 455294, worden geschorst.
Bij uitspraak van 27 oktober 2023, in zaaknr. 202206003/3/R2 heeft de voorzieningenrechter de bij uitspraak van 19 oktober 2023 getroffen voorlopige voorziening gehandhaafd, in die zin dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van
3 augustus 2021, kenmerk 2021WB0250, en van 31 augustus 2023, kenmerk 455294, geschorst zijn gebleven.
Bij besluit van 4 juni 2024 heeft het college de omgevingsvergunning met verbeterde motivering gehandhaafd.
Ice Agency B.V. heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening geheel op te heffen.
[partij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Ice Agency B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 19 juli 2024, waar Ice Agency B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Fleers en mr. C.A.B. Geertman, advocaten in Den Haag, en vergezeld van
[gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. Mohuddy, advocaat in Breda, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door mr. dr. ing. P. de Haan, advocaat in Den Bosch, en mr. ing. M.J.M. Blankvoort, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter zal hierna op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb beoordelen of er aanleiding bestaat om de bij wijze van ordemaatregel bij uitspraak van 19 oktober 2023, in zaak nr. 202206004/2/R2 uitgesproken schorsing te handhaven.
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
4. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 27 oktober 2023 geoordeeld dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er op het perceel een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat is verzekerd. In het akoestisch rapport van 18 oktober 2022 en de nadere reactie van 13 oktober 2023 is onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke specifieke uitbreidingsmogelijkheden [partij] en anderen op grond van de maximale planologische mogelijkheden hebben, en wat de gevolgen daarvan zijn op de geluidbelasting op het logiesgebouw.
5. De voorzieningenrechter heeft verder in die uitspraak overwogen dat in het akoestisch onderzoek ervan is uitgegaan dat de bedrijfswoning Atoomweg 22 als maatgevend geluidsgevoelig object moet worden aangemerkt, maar dat bij het berekenen van de geluidbelasting geen rekening is gehouden met de situering van deze bedrijfswoning, nog daargelaten dat is gebleken dat in de nieuwe situatie van een bedrijfswoning geen sprake meer zal zijn. Deze voormalige bedrijfswoning ligt namelijk op een grotere afstand van de bedrijven van SMS Pompen Services B.V. en SMS Metaal Service B.V. en [bedrijf A] dan de beoogde verblijfsunits op het perceel. Dat [partij] en anderen in de huidige situatie worden beperkt door de aanwezigheid van deze bedrijfswoning, betekent dus niet dat er op het perceel een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat is verzekerd.
6. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat het college in het besluit van 31 augustus 2023 weliswaar heeft voorgeschreven dat de verblijfunits een minimale gevelwering van 20 dB moeten hebben, maar dat niet kan worden vastgesteld of met dit voorschrift een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd, zolang de maximale geluidsniveaus niet bekend zijn. In het rapport van Econsultancy van 18 oktober 2022 en de nadere reactie van 13 oktober 2023 zijn de maximale geluidsniveaus bij de planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 3.2, 4.1 en 4.2 niet onderzocht.
7. Met het besluit van 4 juni 2024 heeft het college hangende hoger beroep de door de voorzieningenrechter geconstateerde gebreken in voormelde besluiten van 3 augustus 2021 en 31 augustus 2023 beoogd te herstellen.
8. Ice Agency B.V. heeft verzocht om opheffing van de schorsing en heeft daarbij gesteld dat de bij uitspraak van 27 oktober 2023 geconstateerde gebreken in de omgevingsvergunning zijn hersteld met het besluit van 4 juni 2024.
Beoordeling van het verzoek
9. Ice Agency B.V. betoogt dat ter plaatse van de logiesgebouwen een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In het akoestisch onderzoek van Econsultancy van 29 januari 2024 is onderzocht wat de akoestische gevolgen ter plaatse van het logiesgebouw zijn als wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van de omliggende bedrijven. Hierbij is weliswaar wederom de bedrijfswoning aan de Atoomweg 22 als uitgangspunt beschouwd, maar nu is aan de hand daarvan teruggerekend welke geluidniveaus zouden kunnen ontstaan op de gevels van de beoogde logiesgebouwen en hoe veel de minimale gevelwering zou moeten bedragen. Deze minimale geluidswering op de gevels van het complex is verbonden als voorschrift aan de omgevingsvergunning net als het voorschrift dat de bedrijfswoning aan de Atoomweg 22 na ingebruikname van een of meer logiesgebouwen moet worden bewoond door de beheerder van de logiesgebouwen.
10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de bij de uitspraak van 19 oktober 2023 door de voorzieningenrechter uitgesproken schorsing op te heffen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het akoestisch onderzoek van 29 januari 2024 weliswaar is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van de omliggende percelen, maar dat daarbij niet de juiste maximale brongeluidniveaus als uitgangspunt zijn genomen. Omdat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van te lage brongeluidniveaus, is niet inzichtelijk welke geluidniveaus ten hoogste op de gevels van de logiesgebouwen kunnen ontstaan, en daarmee wat de minimale gevelwering moet zijn voordat sprake kan zijn van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat in het complex. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe. In het akoestisch onderzoek is eerst nagegaan hoe hoog de geluidniveaus bij de bedrijfswoning aan de Atoomweg 22 mogen zijn. Het onderzoek gaat ervan uit dat de etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau daar ten hoogste 50 dB(A) mag bedragen, en dat daar een maximaal geluidniveau van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode mag optreden. Vervolgens is berekend hoe hoog de maximale bronvermogens bij de bedrijven zouden mogen zijn om die toetswaarden bij de bedrijfswoning niet te overschrijden. Die maximale bronvermogens zijn vervolgens als vertrekpunt gehanteerd om de geluidbelasting bij de logiesgebouwen te berekenen. Op grond van artikel 2.17, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt echter voor een bedrijfswoning op een bedrijventerrein een etmaalwaarde van maximaal 55 dB(A), en maximale geluidniveaus van 75 dB(A) in de dagperiode, 70 dB(A) in de avondperiode en 65 dB(A) in de nachtperiode. Dit betekent dat de maximale bronvermogens van de omliggende bedrijven 5 dB(A) hoger mogen zijn dan de bronvermogens waarmee rekening is gehouden in het akoestisch onderzoek, en dat dus ook de geluidbelasting bij de logiesgebouwen 5 dB(A) hoger kan zijn dan in het onderzoek is verondersteld. Het college heeft deze hogere niveaus niet betrokken bij de afweging die aan het besluit van 4 juni 2024 ten grondslag ligt. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat op het perceel sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit betekent dat de door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 27 oktober 2023 geconstateerde gebreken niet zijn hersteld.
Conclusie
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om opheffing af. De bij uitspraak van 19 oktober 2023 getroffen voorlopige voorziening, die is gehandhaafd bij uitspraak van 27 oktober 2023, blijft gehandhaafd. Dit betekent dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 3 augustus 2021, kenmerk 2021WB0250, en van 31 augustus 2023, kenmerk 455294 geschorst blijven.
13. Het college moet de proceskosten van [partij] en anderen vergoeden.
Slotopmerking
14. Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat hij zich niet heeft uitgesproken over de mogelijkheid dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van de besluiten van 31 augustus 2023 en 4 juni 2024 in de weg zou kunnen staan. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van deze rechtsvraag. Eerst in de bodemprocedure zal kunnen worden beoordeeld in hoeverre de norm dat er uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening op het perceel met de logiesgebouwen een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet zijn gewaarborgd, mede strekt tot bescherming van het belang van [partij] en anderen, nu de geluidnormen waar zij zich aan moeten houden niet gelden ter plaatse van logiesgebouwen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal tot vergoeding van bij [partij], [bedrijf B], SMS Pompen Services B.V. en SMS Metaal Service B.V., Sucom Nederland B.V., [bedrijf C], [bedrijf A] en [partij A] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Schellingerhout, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Schellingerhout
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024
980-1010
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 luidt:
"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."
Artikel 3:9 luidt:
"indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden."
Artikel 6:19, eerste lid, luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Artikel 6:24 luidt:
"Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld."
Artikel 8:69a luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Artikel 8:87, eerste lid, luidt:
"De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid."
Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 2.17, eerste lid, luidt:
"1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
[…]
g. de in tabel 2.17a aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein."
Artikel 2.17, derde lid, luidt:
"In afwijking van het eerste lid geldt voor een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein, dat:
a. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) op de in tabel 2.17c genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
b. de in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur in tabel 2.17c opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
c. de in tabel 2.17c aangeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet van toepassing zijn, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
d. de in tabel 2.17c aangegeven waarden op de gevel ook van toepassing zijn bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
e. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, en
f. de in tabel 2.17c aangegeven waarden gelden niet op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
[…]